Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7101

Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7036 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Functiewaardering. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de toetsing van de inhoud van de functiewaardering volgens vaste rechtspraak beperkt is tot de vraag of gezegd moet worden dat deze op onvoldoende gronden berust. Dit betekent dat pas tot vernietiging kan worden overgegaan indien de waardering als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.


Uitspraak

06/7036 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 3 november 2006, 05/1012 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Defensie als rechtsopvolger van de Project Directeur Generaal Defensie Materieel Organisatie (hierna: staatssecretaris) Datum uitspraak: 27 november 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H.M. Klerks, werkzaam bij de ABVAKABO. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.E.B. Gorsira en G.J.J.M. Jansen, beiden werkzaam bij het ministerie van Defensie. II. OVERWEGINGEN 1. Hierna wordt onder de staatssecretaris in voorkomende gevallen mede begrepen de Project Directeur Generaal Defensie Materieel Organisatie. 2. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende. 2.1. Appellant was werkzaam in de functie [functie] bij de Koninklijke Luchtmacht, [naam organisatie], gevestigd te [vestigingsplaats]. De [naam organisatie] bestaat uit een directeur, twee Product Verantwoordelijke Eenheden (PVE’en) en vier stafeenheden. Appellant verrichtte zijn werkzaamheden binnen de PVE Operatiën en Onderhoud (O&O), welke eenheid verantwoordelijk is voor het transport en opslag van vloeibare brandstoffen. Tevens draagt de PVE O&O zorg voor het in eigen beheer uitvoeren alsmede het binnen vastgestelde randvoorwaarden uitbesteden van correctief en preventief onderhoud. Daarnaast zorgt de PVE O&O voor de planning van de transporten (inclusief opslag), alsmede de productkwaliteitsbewaking. Hiërarchisch is appellant verantwoording verschuldigd aan het hoofd Onderhoud, ressorterend onder het hoofd Operatiën & Onderhoud. Appellant was werkzaam bij depot [vestigingsplaats]. Elk depot heeft een depotbeheerder, die lokaal onder meer verantwoordelijk is voor de naleving van vergun-ningen en het onderhoud aan de gebouwen en terreinen op de locatie. Verder coördineert de depotbeheerder de operationele en onderhoudswerkzaamheden op zijn depot. 2.2. Bij het besluit op bezwaar van 11 juli 2005 heeft de staatssecretaris met toepassing van het functiewaarderingssysteem FUWADEF, versie 2000, de (organieke) functie van appellant, conform het advies van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaar-dering (hierna: CABF), gewaardeerd met 33 punten en ingedeeld in hoofdgroep III, niveau b, hetgeen overeenkomt met salarisschaal 6. 2.3. De rechtbank heeft het door appellant tegen dat besluit ingediende beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende. 3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de toetsing van de inhoud van de functiewaardering volgens vaste rechtspraak beperkt is tot de vraag of gezegd moet worden dat deze op onvoldoende gronden berust (CRvB 1 december 2005, LJN AV6117 en TAR 2006, 87). Dit betekent dat pas tot vernietiging kan worden overgegaan indien de waardering als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is. 3.2. Appellant kan zich ook in hoger beroep niet verenigen met de toegekende scores voor de kenmerken 2 “doel van de werkzaamheden”, 13 “aard van de contacten” en 14 “doel van de contacten”. Voor deze kenmerken is telkens een score van 2 punten toegekend, terwijl appellant zich op het standpunt stelt dat steeds een score van 3 punten op zijn plaats is. 3.3.1. Voor kenmerk 2 (doel van de werkzaamheden) wordt een score van 2 punten toegekend indien wordt bijgedragen aan het realiseren van de taakstelling van de werkeenheid met een afgebakend werkgebied dan wel het realiseren van deelproducten. De Raad acht de toegekende score niet onhoudbaar en sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat appellant net als alle andere specialisten vanuit zijn specifieke kennisgebied bijdraagt aan het integrale onderhoud van de installaties en dat die bijdrage niet gezien kan worden als het realiseren van een eindproduct of als een bepalend deel van de taakstelling van de werkeenheid O & O, zoals is vereist voor toekenning van een score van 3 punten. 3.3.2. Dat voor de kenmerken 6 (keuzevrijheid) en 7 (complexiteit van de beslissingen) wel een score van 3 punten is toegekend, rechtvaardigt evenmin een score van 3 punten voor kenmerk 2. De keuzes die appellant maakt en de beslissingen die hij neemt, blijven alle binnen zijn vakgebied werktuigbouwkunde en daarmee levert appellant een bijdrage aan het eindproduct. Dit is evenzeer het geval met het adviseren en het doen van voor-stellen tot verbetering van de werktuigbouwkundige installaties aan het hoofd Onderhoud. 3.4.1. Voor kenmerk 13 (aard van de contacten) heeft de staatssecretaris 2 punten toegekend omdat er bij de contacten van appellant sprake is van informatie-uitwisseling/-overdracht en/of dienstverlening, zonder dat het daarbij gaat om verschillende belangen. Volgens appellant spelen wel verschillende belangen, waarbij hij heeft gewezen op de contacten met aannemers en leveranciers en de afspraken die hij met hen maakt omtrent, bijvoorbeeld, prijsstelling, aanvang werkzaamheden. Ook treedt appellant op als toezichthouder bij het uitvoeren van werkzaamheden door derden. Dit impliceert, aldus appellant, dat hij in situaties kan komen waarin hij geconfronteerd wordt met verschillende belangen, hetgeen zijns inziens tot een score van 3 punten leidt. 3.4.2. De Raad onderschrijft deze stelling van appellant niet en verwijst hiervoor eerst naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak hierover heeft overwogen. De contacten van appellant met aannemers vinden plaats binnen van bovenaf vastgestelde kaders, regelgeving en afspraken, waarbij appellant kan putten uit raam- en afroep-contracten. De Raad kan de staatssecretaris volgen waar hij stelt dat die contacten veeleer zien op het maken van afspraken en het optreden als toezichthouder. De verantwoor-delijkheid voor de uit te voeren werkzaamheden ligt bij het hoofd Onderhoud dan wel de depotbeheerder, met wie appellant ook moet overleggen over de uitvoering en voortgang van het werk. Een score van 2 punten is dus niet onhoudbaar. 3.5.1. Bij kenmerk 14 (doel van de contacten) gaat het om datgene wat in functionele relaties tot stand gebracht of bereikt moet worden. Er wordt een 2 gescoord indien het gaat om een actief, interactief proces van vraag en antwoord, gericht op het verkrijgen van informatie die nodig is ten behoeve van de voortgang van de werkzaamheden. De door appellant verlangde score 3 wordt toegekend indien het gaat om verkrijging van afstem-ming (met derden) over de wijze van toepassing van regelgeving, de uitvoering van beleid of de werkwijzen bij de te leveren diensten. De Raad volgt ook op dit punt het oordeel van de rechtbank dat hiervan in het geval van appellant geen sprake is. De bij score 3 genoemde werkzaamheden zijn in het geval van appellant formeel op een hoger echelon belegd, zoals blijkt uit de functiebeschrijvingen van het hoofd Onderhoud en de depotbeheerder. Dat appellant, gezien zijn jarenlange ervaring en wijze van functioneren, mogelijk in voorkomende gevallen sommige van deze werkzaamheden verricht maakt dit waar het de waardering van een organieke functie betreft, niet anders. De toegekende score van 2 punten is derhalve niet onhoudbaar. 4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 november 2008. (get.) J.G. Treffers. (get.) K. Moaddine. HD