
Jurisprudentie
BG7146
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers08/4870 + 08/4871
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers08/4870 + 08/4871
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Het beroep van verzoekster, alsmede haar verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening, is gericht tegen het besluit van verweerder tot weigering van het verlenen van subsidie met ingang van 1 januari 2009. Voorzieningenrechter verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de besluitvorming met betrekking tot het aangevraagde faillissement van verzoekster, verklaart het beroep voor het overige ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Vast staat dat er in dit geval een situatie voordoet als bedoeld in artikel 4:35, eerste lid, sub a, van de Awb, nu zeer waarschijnlijk is te achten dat verzoekster in 2009 niet zal kunnen voldoen aan de van haar verlangde prestaties. De aan verzoekster geboden afbouwtermijn van 7 maanden acht de voorzieningenrechter voldoende voor verzoekster om tot afronding van haar activiteiten te komen.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: AWB 08/4870 VBELEI
AWB 08/4871 VBELEI (Hoofdzaak)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
in de gedingen tussen
Stichting Capelse Muziekschool, gevestigd te Capelle aan den IJssel, verzoekster, tevens eiseres (hierna: verzoekster),
gemachtigde mr. W.E.H. Sloots, juridisch adviseur te Kloetinge,
en
de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde mr. A.B. van Rijn, advocaat te Den Haag.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 1 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel besloten verzoekster per 1 januari 2009 geen subsidie meer te verstrekken.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft verzoekster bij brief van 11 augustus 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 november 2008 heeft verweerder het primaire besluit bekrachtigd en het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoekster bij brief van 21 november 2008, aangevuld bij brief van 8 december 2008, beroep ingesteld.
Voorts heeft verzoekster bij brief van 21 november 2008, aangevuld bij brief van 8 december 2008, de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2008. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
2 Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Het bestreden besluit stoelt op het advies van de commissie bezwaarschriften van 10 oktober 2008. Aan verzoekster wordt subsidie per 1 januari 2009 geweigerd met toepassing van artikel 4:35, eerste lid, sub a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
In dit artikellid is bepaald dat de subsidieverlening in ieder geval kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat verzoekster in 2009 niet in staat zal zijn om de activiteiten te verrichten waartoe zij in het leven is geroepen. Verwezen wordt naar verzoeksters brief van 19 december 2007, waarin zij er op wijst dat haar financiële positie zorgwekkend is. Verder vermeldt een plan van aanpak van januari 2008 dat – los van de over 2008 gevraagde subsidie van € 575.000,-- - een bedrag van € 765.000,-- nodig is om de bestaande tekorten weg te werken en de continuïteit te waarborgen. In 2008 zijn die tekorten verder opgelopen en wel in die zin dat verzoekster niet langer in staat was om de door de gemeente Capelle aan den IJssel voorgeschoten salarissen terug te betalen.
Anders dan verzoekster is verweerder van mening dat artikel 4:51 van de Awb in dit geval niet van toepassing is.
In dit artikel is, voor zover hier van belang, neergelegd dat als aan een subsidie-ontvanger drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt, het weigeren van die subsidie vanwege veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten slechts kan met inachtneming van een redelijke termijn.
Verweerder is wel van mening dat verzoekster met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een redelijke afbouwperiode moet worden gegund. Nu verzoekster op 20 mei 2008 op de hoogte is gesteld van het voornemen de subsidie per 1 januari 2009 te beëindigden is aan die eis voldaan. Eventuele wachtgeldverplichtingen kunnen geen reden zijn om de afbouwperiode te verlengen evenmin als het feit dat sprake is van een instelling met een B3-status.
Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder artikel 4:35, eerste lid, aanhef en sub a, van de Awb ten onrechte toepast. Verweerders standpunt komt er op neer dat als je over een langere periode steeds te weinig subsidie toekent er vanzelf een situatie ontstaat waarin er geen activiteiten meer kunnen worden ontplooid. Verzoekster is verder van mening dat verweerder haar de afgelopen jaren onvoldoende heeft gesteund maar desondanks wel zeer hoge eisen stelde. Zij wijst er in dit verband op dat haar jaarlijkse subsidie is teruggebracht van € 670.000,-- naar € 518.000,--. Verzoekster erkent dat zij tegen voornoemde verlaging van haar subsidie rechtsmiddelen had kunnen aanwenden maar gelet op het feit dat van haar bestuur voormalige gemeentelijke bestuurders deel uitmaakten, is gekozen voor een gezamenlijke aanpak.
Verzoekster vindt daarnaast de geboden afbouwperiode onvoldoende. Zij heeft zich na een turbulente periode bereid verklaard om de continuïteit van het muziekonderwijs in de gemeente Capelle aan den IJssel te helpen waarborgen. Verzoekster heeft inmiddels ontslagvergunningen voor haar medewerkers aangevraagd respectievelijk aan een aantal medewerkers ontslag aangezegd. Zij wordt thans geconfronteerd met opzegtermijnen, sociale verplichtingen en aanspraken op werkloosheidsuitkeringen. Overeenkomsten met leveranciers moeten worden beëindigd, muziekinstrumenten en inventaris moet worden verkocht, opgeslagen of aan derden overgedragen. Het daadwerkelijk afwikkelen van die zaken kan pas na de feitelijke beëindiging van de activiteiten, dat wil zeggen na 1 januari 2009, aldus verzoekster.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft inmiddels het faillissement van verzoekster aangevraagd. In dat kader heeft verzoekster in haar aanvullend beroep- en verzoekschrift verzocht ook een oordeel te geven over de daarmede gepaard gaande besluitvorming. De voorzieningenrechter kan dit verzoek niet honoreren, omdat daarmede buiten het onderhavige geschil wordt getreden. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat zich in dit geval de situatie voordoet als bedoeld in artikel 4:35, eerste lid, sub a, van de Awb. Vaststaat dat verzoeksters financiële positie in de afgelopen jaren uiterst precair is geworden. Bij verweerder ontbreekt politiek draagvlak om extra financiële middelen beschikbaar te stellen. Verzoeksters schuldenlast zal daarom alleen maar toenemen. Weliswaar heeft verzoekster aangevoerd dat de haar toegekende subsidies altijd ontoereikend zijn geweest maar zij heeft om haar moverende redenen in die besluiten berust en destijds ook aangegeven met die bedragen uit te kunnen komen. Gezien het voorgaande is het zeer waarschijnlijk te achten dat verzoekster in 2009 niet zal kunnen voldoen aan de van haar verlangde prestaties.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat kader is van belang of verzoekster voldoende gelegenheid is geboden tot afbouw. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat artikel 4:51, eerste lid, van de Awb hier niet van toepassing is. Het gaat hier immers niet om veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten. Verweerder heeft gekozen voor een afbouwtermijn van zeven maanden en die termijn acht de voorzieningenrechter niet onredelijk, omdat verzoekster daarmede voldoende tijd is gegund om tot afronding van haar activiteiten te komen. Het feit dat thans nog onzeker is op welke wijze het muziekonderwijs in 2009 wordt gecontinueerd is geen belang dat verzoekster raakt maar valt onder de (politieke) verantwoordelijkheid van verweerder.
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het bestreden besluit in stand kan blijven en dat het daartegen gerichte beroep ongegrond moet worden verklaard.
Gelet hierop dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de besluitvorming met betrekking tot het aangevraagde faillissement van verzoekster,
verklaart het beroep voor het overige ongegrond,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. T. Damsteegt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 17 december 2008.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoekster wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.