
Jurisprudentie
BG7160
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802762/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802762/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij uitspraak van 6 maart 2008, verzonden op 7 maart 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 juli 2007 ingestelde verzet ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Uitspraak
200802762/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/3231 van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 maart 2008.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 6 maart 2008, verzonden op 7 maart 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 juli 2007 ingestelde verzet ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 9 en 24 juni 2008.
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV), die door de Afdeling in de gelegenheid is gesteld aan het geding deel te nemen, heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 20 november 2008.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS) kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.2. Het hoger beroep richt zich tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb. Voor kennisneming van dit hoger beroep in weerwil van voormeld artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de WRvS kan grond bestaan, indien sprake is van zodanige schending van eisen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake is.
2.3. De Afdeling is over de gevolgde procedure het volgende gebleken. Bij brief van 30 december 2006 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 18 december 2006 in het kader van de Werkloosheidswet (hierna: de WW) en daarbij verzocht in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) om toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
Bij brief van 28 januari 2007 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op haar verzoek in het kader van de Wob.
Bij brief van 15 maart 2007 heeft het UWV de op de zaak betrekking hebbende stukken aan [appellante] verzonden.
Bij besluit van 30 maart 2007 heeft het UWV het door [appellante] gemaakte bezwaar van 30 december 2006 in het kader van de WW tegen het besluit van 18 december 2006 gegrond verklaard.
Bij brief van 2 mei 2007 heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een besluit op haar bezwaarschrift van 28 januari 2007.
Bij uitspraak van 27 juli 2007 heeft de rechtbank dit beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2008 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen deze uitspraak ingestelde verzet ongegrond verklaard.
2.4. De Afdeling is met betrekking tot de bij de rechtbank gevoerde procedure niet gebleken van een schending van eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen. De omstandigheid dat, naar [appellante] stelt, de rechtbank in navolging van het UWV ten onrechte haar brief van 30 december 2006 niet als verzoek op grond van de Wob heeft aangemerkt maar als verzoek op grond van artikel 7:4 van de Awb, waardoor ten onrechte niet op haar verzoek zou zijn beslist, kan, wat hier ook van zij, niet worden aangemerkt als zodanige schending. Voorts kan [appellante] niet worden gevolgd in haar betoog dat haar de mogelijkheid van een rechterlijke beoordeling is ontnomen. De rechtbank heeft haar beroep en haar verzet beoordeeld. Dat een rechterlijke beoordeling van een uitspraak op verzet niet mogelijk is, volgt uit artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de WRvS.
2.5. De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008
350-512.