
Jurisprudentie
BG7173
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708951/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708951/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer de bij besluit van 29 maart 1988 aan [appellante] verleende vergunning voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen op het adres [locatie] te [plaats] ingetrokken, voor zover het betreft de opslag en verkoop van LPG en de hiertoe aanwezige installaties. Dit besluit is op 9 november 2007 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200708951/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer de bij besluit van 29 maart 1988 aan [appellante] verleende vergunning voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen op het adres [locatie] te [plaats] ingetrokken, voor zover het betreft de opslag en verkoop van LPG en de hiertoe aanwezige installaties. Dit besluit is op 9 november 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door M.A.M. Jonkers en het college, vertegenwoordigd door ing. H.A.M. Sonnemans en mr. C.G.M. Claessens, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag - onverminderd het in de artikelen 8.34, 8.38, 8.39 en 18.12 bepaalde - een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en toepassing van artikel 8.23 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt.
2.2. Het college heeft aan de gedeeltelijke intrekking van de vergunning van 29 maart 1988 (hierna: de milieuvergunning) ten grondslag gelegd dat de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, omdat de afstanden van het vulpunt en de tank van de LPG-installatie tot een kwetsbaar object, een school, niet voldoen aan de afstandsvereisten van onderscheidenlijk 25 en 15 meter, die voortvloeien uit artikel 17, tweede lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi), in samenhang met de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de Revi) en zich in zoverre een saneringssituatie voordoet.
2.3. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte tot gedeeltelijke intrekking van de milieuvergunning is overgegaan. Volgens haar heeft het college miskend dat verplaatsing van het vulpunt en de tank in dit geval een oplossing biedt. [appellante] voert hierbij aan
- samengevat weergegeven - dat na realisatie van haar voornemen om het vulpunt en de tank te verplaatsen, waartoe zij reeds voordat het bestreden besluit is genomen een aanvraag om een veranderingsvergunning bij het college heeft ingediend, zal worden voldaan aan de afstandseisen van onderscheidenlijk 25 en 15 meter, zodat de saneringssituatie zal zijn beëindigd. Door bij zijn afweging omtrent de voorgenomen verplaatsing de
- strengere - normen uit het Bevi te hanteren die gelden voor nieuwe situaties, heeft het college volgens [appellante] miskend dat in dit bestaande geval slechts de verplichting bestaat om te voldoen aan de afstandseisen die voortvloeien uit artikel 17, tweede lid, van het Bevi, in samenhang met de Revi.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de voorgenomen verplaatsing van het vulpunt en de tank van de LPG-installatie geen oplossing biedt. Hieraan legt het college ten grondslag dat het vulpunt na de voorgenomen verplaatsing dichter bij andere kwetsbare objecten, te weten woningen van derden, zal komen te liggen. Er zijn daarom volgens het college, ondanks dat na deze verplaatsing - ook ten opzichte van deze woningen - wordt voldaan aan de afstandseisen die voortvloeien uit artikel 17, tweede lid, van het Bevi, in samenhang met de Revi, nadelige gevolgen voor het plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 4, derde lid, van het Bevi ter plaatse van deze woningen. Om die reden moeten de voorgenomen locaties van het vulpunt en de tank volgens het college voldoen aan onder meer de afstandseisen die voortvloeien uit artikel 4, vijfde lid, van het Bevi, in samenhang met de Revi. Aan de afstandseis voor het vulpunt wordt volgens het college met de voorgenomen verplaatsing niet voldaan, zodat mede daarom de gevraagde veranderingsvergunning niet zal kunnen worden verleend.
2.5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het Bevi, in samenhang met artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, van het Bevi en artikel 9, eerste lid, van de Revi en tabel 2 van bijlage 1 behorende bij de Revi, voor zover hier van belang, draagt het bevoegd gezag ervoor zorg dat, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van het Bevi de afstanden vanaf het vulpunt en een ondergronds of ingeterpt reservoir van een LPG-tankstation waarvan de doorzet van LPG minder dan 1.500 m3 per jaar bedraagt tot een kwetsbaar object kleiner zijn dan onderscheidenlijk 25 en 15 meter, binnen drie jaar na dat tijdstip wordt voldaan aan de afstanden van 25 onderscheidenlijk 15 meter.
Het Bevi is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van het Bevi neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 8.1, eerste lid, onderdeel b, en 8.4 van de Wet milieubeheer, indien die aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico, de grenswaarden, genoemd in de artikelen 7, eerste lid, en 24, eerste lid, in acht. Ingevolge het vijfde lid, onderdeel a, van dit artikel, voor zover hier van belang, neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag, in afwijking van het derde lid, de bij regeling vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten in acht, indien die aanvraag betrekking heeft op een LPG-tankstation, waarvan de doorzet van LGP minder dan 1500 m3 bedraagt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Revi en tabel 1 van bijlage 1 bij de Revi, voor zover hier belang, bedragen de afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Bevi, 45 meter vanaf het vulpunt en 25 meter vanaf het ondergronds of ingeterpt reservoir, indien de aanvraag betrekking heeft op een LPG-tankstation waarvan de doorzet van LPG minder dan 1.000 m3 per jaar bedraagt.
2.6. Tussen partijen is niet geschil dat de afstand van de binnen de inrichting van [appellante] gelegen LPG-installatie tot een kwetsbaar object, wat het vulpunt en de tank betreft, niet voldoet aan de uit artikel 17, tweede lid, van het Bevi, in samenhang met de Revi, voortvloeiende afstandseis van onderscheidenlijk 25 en 15 meter.
De Afdeling overweegt dat toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer in dit geval redelijkerwijs geen oplossing biedt, omdat dermate ingrijpende wijzigingen van de inrichting zouden moeten worden voorgeschreven - verplaatsing van het vulpunt en de tank -, dat daardoor de grondslag van de aanvraag om de milieuvergunning zou worden verlaten. De vraag die evenwel nog moet worden beantwoord is of het college onder de omstandigheden van het geval, waarin een aanvraag om een veranderingsvergunning is ingediend die ziet op verplaatsing van het vulpunt en de tank, in redelijkheid tot de gedeeltelijke intrekking van de milieuvergunning heeft kunnen overgaan.
Wat de door [appellante] beoogde verplaatsing betreft, mocht het college er naar het oordeel van de Afdeling van uitgaan dat deze geen oplossing biedt. De ingediende aanvraag om een veranderingsvergunning ziet op verplaatsing van het vulpunt en de tank en op beperking van de doorzet van LPG tot maximaal 500 m3 per jaar. Nu de afstand van het vulpunt na de voorgenomen verplaatsing dichter bij kwetsbare objecten komt te liggen, en in zoverre sprake is van nadelige gevolgen voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van die kwetsbare objecten, is het college terecht nagegaan of na de voorgenomen verplaatsing ten minste wordt voldaan aan de afstandseisen die volgen uit artikel 4, vijfde lid, van het Bevi, in samenhang met de Revi. [appellante] heeft niet betwist dat niet zal worden voldaan aan de uit artikel 4, vijfde lid, van het Bevi, in samenhang met de Revi voortvloeiende afstandseis van 45 meter tussen het vulpunt en kwetsbare objecten. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] heeft betoogd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot de gedeeltelijke intrekking van de milieuvergunning heeft kunnen overgaan.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008
431.