
Jurisprudentie
BG7185
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803016/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803016/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 27 februari 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de aanvraag om afgifte van een Verklaring omtrent het Gedrag (hierna: VOG) aan [appellant] ten behoeve van de functie van sociaal cultureel medewerker bij Stichting Welzijn Schiedam afgewezen.
Uitspraak
200803016/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2276 van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de aanvraag om afgifte van een Verklaring omtrent het Gedrag (hierna: VOG) aan [appellant] ten behoeve van de functie van sociaal cultureel medewerker bij Stichting Welzijn Schiedam afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2008, verzonden op 31 maart 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 mei 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Wintjes, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J. Suijkerbuijk, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van verweerder dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijk persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van een verzoek om afgifte van een VOG werden ten tijde van het bestreden besluit de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen, vastgesteld door de minister bij besluit van 15 maart 2004.
Ingevolge paragraaf 3.1 wordt een VOG zonder meer afgegeven indien de aanvrager vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing (datum beoordeling van de aanvraag) niet voorkomt in de justitiële documentatie. Of sprake is van relevante antecedenten wordt onder meer bepaald door de relatie tussen de strafbare feiten en de functie/taak/opdracht die door de betrokkene vervuld gaat worden.
Ingevolge paragraaf 3.2.1. spelen bij de beoordeling het objectieve en het subjectieve criterium een rol en wordt als basis van beide criteria uitgegaan van de gegevens uit de justitiële documentatie.
In paragraaf 3.2.2. zijn de objectieve criteria neergelegd waaraan voldaan moet zijn wanneer het voornemen bestaat een VOG te weigeren. De afgifte van een VOG wordt geweigerd indien in het justitiële documentatieregister met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, een belemmering kan vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd.
In paragraaf 3.2.3. zijn de subjectieve criteria neergelegd. Andere omstandigheden die in dat kader meegewogen worden, zijn de leeftijd van de aanvrager en diens burgerlijke staat, de leeftijd van de aanvrager ten tijde van het plegen van het strafbare feit, de zwaarte van het delict (misdrijf of overtreding), de wijze waarop de strafzaak is afgedaan (bijvoorbeeld veroordeling, voorwaardelijke straf, boete, ontslag van alle rechtsvervolging en soort sepot), de vraag of recidive waarschijnlijk is, de hoeveelheid antecedenten en het tijdsverloop sinds het antecedent. De omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden zijn alleen relevant indien niet tot een goede oordeelsvorming kan worden gekomen en twijfel bestaat over de vraag of een VOG kan worden afgegeven. De minister komt pas tot zijn definitieve oordeel nadat ook de belangen van betrokkene bij de afweging zijn meegenomen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister de subjectieve criteria in de besluitvorming heeft betrokken. De minister heeft ten onrechte volstaan met de mededeling dat van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, zonder dit te motiveren, aldus [appellant].
2.2.1. Zowel uit het besluit van 27 februari 2007 als uit het bij de rechtbank bestreden besluit blijkt niet op welke wijze de minister de subjectieve criteria in de besluitvorming heeft betrokken. Ter zitting bij de rechtbank en bij de Afdeling is door de minister uiteengezet op welke wijze deze zijn meegewogen in de besluitvorming en waarom deze niet tot een ander besluit hebben geleid. De Afdeling ziet in dit geval geen grond voor gegrondverklaring van het hoger beroep. Gelet op de aard van het misdrijf waarvoor [appellant] strafrechtelijk is veroordeeld, de recente datum van deze veroordeling en de vrees voor herhaling, heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] een risico vormt. Daarvan uitgaande heeft hij de VOG terecht geweigerd. Aan de door [appellant] gestelde familieomstandigheden heeft de minister niet een zodanig gewicht hoeven toekennen dat deze tot een ander besluit hadden moeten leiden. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008
312-591.