Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7186

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802181/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard (hierna: het college), voor zover thans van belang, opnieuw beslist op de onder meer door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gemaakte bezwaren tegen het besluit van 29 augustus 2006 om aan Hallokaties C.V. (hierna: Hallokaties) bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van negentien appartementen (hierna: het bouwplan) op het perceel aan de Sara de Bronovoland te Heerhugowaard (hierna: het perceel) en die bezwaren ongegrond verklaard.


Uitspraak

200802181/1. Datum uitspraak: 17 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/706, 07/694 en 07/686 van de rechtbank Alkmaar van 19 februari 2008 in het geding tussen onder meer: [appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard (hierna: het college), voor zover thans van belang, opnieuw beslist op de onder meer door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gemaakte bezwaren tegen het besluit van 29 augustus 2006 om aan Hallokaties C.V. (hierna: Hallokaties) bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van negentien appartementen (hierna: het bouwplan) op het perceel aan de Sara de Bronovoland te Heerhugowaard (hierna: het perceel) en die bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 februari 2008, verzonden op 3 maart 2008, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2008, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2008. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2008, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door drs. S.A.N. Geerling, en het college, vertegenwoordigd door Th. Slats en drs. J.A.T. Bruijn, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Hallokaties, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van negentien appartementen. Daarnaast zullen, ten behoeve van deze appartementen, op maaiveldniveau parkeerplaatsen worden gerealiseerd. 2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Plandeel I Stad van de Zon, Steigers en Sportlandgoed" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Uit te werken Woondoeleinden - UW". Ingevolge artikel 3, lid A, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Uit te werken Woondoeleinden" bestemd voor onder meer woningen. Ingevolge artikel 3, lid C, van de planvoorschriften moeten burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna; WRO) de in lid A bedoelde bestemming uitwerken met inachtneming van het bepaalde onder B en de nader onder 1 tot en met 5 geformuleerde regels. Ingevolge artikel 3, lid D, onder a, van de planvoorschriften dient het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid A te geschieden overeenkomstig een door burgermeester en wethouders uitgewerkt plan dat rechtskracht heeft verkregen. Ingevolge artikel 3, lid D, onder b, van de planvoorschriften mogen in afwijking van het bepaalde onder a zolang en voor zover de in lid C bedoelde uitwerking niet is goedgekeurd, bouwwerken binnen de bestemming als bedoeld in lid A, slechts worden opgericht, indien het bouwplan kan worden ingepast in de in voorbereiding zijnde, dan wel vastgestelde uitwerkingsvoorschriften van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten vooraf schriftelijk verklaard hebben, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben. 2.3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat de in artikel 14, derde lid, onder a en c, van de planvoorschriften gestelde termijn van twee weken om bedenkingen in te dienen tegen het voornemen van het college om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 3, lid D, onder b, (hierna: de vooruitloopregeling) in strijd is met de strekking van artikel 11 van de WRO en hij onnodig in zijn belangen is geschaad door een dergelijk korte termijn te hanteren ten opzichte van een slechts globaal vastgesteld bestemmingsplan. Deze termijn is gegeven de complexe en moeilijk te doorgronden materie niet toereikend, aldus [appellant sub 2]. 2.3.1. Hoewel de rechtbank ten onrechte niet op dit betoog is ingegaan leidt het niet tot het ermee beoogde doel. Uit artikel 11 WRO volgt niet dat het stellen van een termijn van twee weken voor het indienen van bedenkingen daarmee onverenigbaar is. Bovendien heeft [appellant sub 2] in het kader van de door hem tegen de verleende bouwvergunning aangespannen procedure ruimschoots de gelegenheid gehad zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beoogde bouw kenbaar te maken. 2.4. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de vooruitloopregeling. Hij voert daartoe aan dat het ontwerp-uitwerkingsplan niet voldoet aan de vereisten die in artikel 14 in samenhang gelezen met artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) zijn gesteld. Zo gaat het ontwerp niet vergezeld van een toelichting. Bovendien was het ontwerp-uitwerkingsplan ten tijde van het besluit van 19 juni 2007 nog niet vastgesteld, aldus [appellant sub 2]. 2.4.1. Vaststaat dat de bestemming "Uit te werken Woondoeleinden" ten tijde van het nemen van het besluit van 19 juni 2007 niet was uitgewerkt. Wel waren ten tijde van dat besluit uitwerkingsvoorschriften als bedoeld in artikel 3, lid D, onder b, van de planvoorschriften, opgenomen in het "concept uitwerkingsvoorstel bestemmingsplan, plandeel I, Stad van de zon, steigers en sportlandgoed", voorhanden. Dat was voldoende om toepassing te kunnen geven aan de vooruitloopregeling. De volgens [appellant sub 2] in acht te nemen vereisten zijn in die regeling niet gesteld. Uit het Bro 1985 vloeit evenmin voort dat toepassing van de vooruitloopregeling slechts mogelijk is indien aan die vereisten is voldaan. Het betoog faalt. 2.5. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de vooruitloopregeling. Hij voert daartoe aan dat in een eerder bouwplan voor het appartementencomplex de voor dat complex vereiste parkeerplaatsen ondergronds zouden worden aangebracht. Nu zijn er parkeerplaatsen op maaiveld geprojecteerd waardoor het appartementencomplex dichter bij zijn woning komt. Als gevolg daarvan ondervindt hij een vermindering van zonlicht. Ook zijn uitzicht wordt ingeperkt en door de aanleg van de bovengrondse parkeervoorziening nog verder verslechterd. Nu voorts onduidelijk is wat het belang van Hallokaties is om het appartementencomplex op de thans voorziene wijze te situeren had het college zijn medewerking aan de bouw behoren te onthouden, aldus [appellant sub 2]. 2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 januari 2002 in zaak nr. 200005648/1, AB 2002, 137) is in het stelsel van de Woningwet geen plaats voor een beslissing omtrent de bouwvergunning anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat het realiseren van het eerdere bouwplan voor hem minder hinder zal opleveren dan het realiseren van het aan de bouwvergunning ten grondslag liggende bouwplan, kan dat aan de rechtmatigheid van de bouwvergunning niet afdoen, nu alleen het bouwplan zoals dat voorligt ter toetsing staat. 2.5.2. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om met gebruikmaking van de vooruitloopregeling bouwvergunning te verlenen. Weliswaar is aannemelijk dat door het realiseren van het bouwplan het uitzicht vanuit de woning van [appellant sub 2] zal verminderen en dat schaduwwerking zal optreden, maar niet aannemelijk is gemaakt dat deze hinder zodanig zal zijn dat het college om die reden haar medewerking aan de realisering van het bouwplan had moeten onthouden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de kortste afstand van de woningen aan de Steigerdijk, waar de woning van [appellant sub 2] is gelegen, tot het te realiseren appartementencomplex ongeveer 25 meter bedraagt alsmede dat het bestemmingsplan woningbouw op het perceel reeds mogelijk maakt. Daarnaast heeft het college mogen meewegen dat het realiseren van parkeerplaatsen op een andere wijze dan op maaiveldniveau financieel niet haalbaar bleek te zijn. Voorts is niet gebleken dat het college niet van de conclusies van de in opdracht van hem verrichte bezonningsstudie heeft mogen uitgaan. Dat volgens [appellant sub 2] ten onrechte in dit onderzoek geen vergelijking is gemaakt tussen de situering van het appartementencomplex in het eerdere bouwplan en in het huidige bouwplan doet hier niet aan af, nu alleen het bouwplan zoals dat voorligt ter toetsing staat. Bovendien heeft [appellant sub 2] de juistheid van de conclusies van voormeld onderzoek niet met een andersluidend onderzoek weerlegd. Het betoog faalt. 2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. 2.7. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Van Driel voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008 414-564.