
Jurisprudentie
BG7214
Datum uitspraak2008-12-12
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1693 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1693 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering toe te kennen, na eerdere intrekking. Vloeit (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voort uit een andere ziekteoorzaak? Reeds ten tijde van eerder toegekende WAO-uitkering sprake van beperkingen voortvloeiend uit AD(H)D? Onderzoek voldoende zorgvuldig. Terugverwijzing naar rechtbank voor beoordeling arbeidskundige onderbouwing.
Uitspraak
07/1693 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 februari 2007, 06/320 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2008. Voor appellant is verschenen J.B. Snoek en voor betrokkene mr. A.J. Vis, werkzaam bij ABVAKABO FNV te Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1.1 Betrokkene heeft op 31 mei 1999 zijn werkzaamheden als consulent sociale zaken bij een gemeente gestaakt in verband met psychische klachten als gevolg van relatieproblemen. Per einde wachttijd is betrokkene in aanmerking gebracht voor een volledige WAO-uitkering aangezien bij betrokkene sprake was van de situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. In het kader van de eerstejaars herbeoordeling heeft psychiater J.D.J. Tilanus op verzoek van appellant een expertise verricht, waarvan rapport is uitgebracht op 10 mei 2001. Op basis van het resultaat van dit rapport heeft appellant de conclusie getrokken dat er geen sprake meer is van ziekte of gebrek en de WAO-uitkering van betrokkene per 1 juli 2001 ingetrokken. Met ingang van juli 2002 werd betrokkene gedetacheerd bij een andere gemeente in de functie van consulent sociale zaken, waarna hij op 3 september 2002 opnieuw is uitgevallen.
1.2. Op 25 september 2004 heeft betrokkene een WAO-aanvraag ingediend. In het hierop volgende verzekeringsgeneeskundig onderzoek is de primaire verzekeringsarts in zijn rapportage van 9 februari 2005 tot de conclusie gekomen dat er sprake is van de stoornis AD(H)D en dat er evident sprake is van een nieuw medisch ziektebeeld. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze conclusie vervolgens in zijn rapportage van 1 september 2005 bevestigd waarbij hij heeft aangegeven dat Tilanus in mei 2001 de klachten van betrokkene omschreven heeft als passend bij een persoonlijkheidsstoornis, geen pathologie op as I. Bij besluit van 6 april 2005 heeft appellant geweigerd betrokkene met ingang van 2 september 2003 – in aansluiting op de wachttijd van 52 weken - een WAO-uitkering toe te kennen onder overweging dat er per die datum sprake is van minder dan 15% arbeidsongeschiktheid. In het hiertegen gemaakte bezwaar heeft betrokkene aangegeven dat sprake dient te zijn van een Amber-beoordeling. Betrokkene heeft daarbij verwezen naar de in het kader van het bezwaar door appellant opgevraagde informatie van zijn behandelend psychiater H. van Nuffel van 7 januari 2005 waarin gesproken wordt van AD(H)D. Bij besluit van 26 januari 2006 heeft appellant dit bezwaar gegrond verklaard en betrokkene met ingang van 2 september 2003 een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 januari 2006 vernietigd. De rechtbank heeft daartoe – samengevat weergegeven - geoordeeld dat het in dat besluit vervatte standpunt van appellant, dat er geen sprake is van gelijke ziektebeelden in 1999 en 2002, onvoldoende gemotiveerd is en onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu appellant geen aanleiding heeft gezien Tilanus op de hoogte te stellen van de door Van Nuffel gestelde diagnose en hem te vragen of deze diagnose aanleiding geeft zijn oordeel bij te stellen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 16 mei 2007. Ter zitting heeft appellant er voorts op gewezen dat AD(H)D een stoornis is die scoort op As I in de DSM-IV classificatie; het is geen persoonlijkheidsstoornis. Voorts heeft appellant aangegeven dat AD(H)D niet onlosmakelijk verbonden is met kinderen en de kindertijd; ook bij volwassenen kan sprake zijn van AD(H)D wanneer sprake is van een verlaat begin, hetgeen bij betrokkene het geval is.
3.2. Betrokkene heeft in verweer niet betwist dat AD(H)D een stoornis is die scoort op As I in de DSM-IV classificatie en geen persoonlijkheidsstoornis is. Volgens betrokkene is buiten discussie dat de diagnose AD(H)D later is gesteld dan ten tijde van de uitval van betrokkene, maar dat dit niet wegneemt dat de daaruit voortvloeiende beperkingen zich reeds ten tijde van de uitval van betrokkene in mei 1999 hadden gemanifesteerd. Ter ondersteuning van zijn stelling verwijst betrokkene nog naar door hem in hoger beroep overgelegde informatie van 19 december 2006 van P. de Pagter, gedragstherapeut bij RGC Zeeuws-Vlaanderen, die de behandeling heeft overgenomen van Van Nuffel.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient buiten twijfel te staan dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid moet voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak, wil artikel 43a van de WAO niet van toepassing zijn.
4.3. Naar het oordeel van de Raad valt op geen enkele wijze uit de door betrokkene in de loop van de procedure overgelegde medische informatie af te leiden dat de psychische klachten die hebben geleid tot zijn uitval op 31 mei 1999 samenhingen met AD(H)D. De Raad heeft in dit verband vastgesteld dat Tilanus destijds de beschikking heeft gehad over informatie van de psychologe J. van Bokkem van 22 oktober 1999 en 5 april 2001, van psychotherapeut M.G.C.A. van der Palen van 21 december 2000 en 30 maart 2001 en van de huisarts S.S. Mulder van 22 maart 2001. Tilanus heeft vervolgens na een uitgebreid onderzoek op 17 april 2001 geen psychiatrisch syndroom gediagnosticeerd en geconcludeerd dat er zich in mei 1999 en volgende weken een syndroom van overspanning met enige neurotisch-depressieve, in DSM-IV-classificatie as I, dysthyme symptomen, voordeed alsook dat er op as II sprake is van een beginnende persoonlijkheidsstoornis met enige theatrale trekken.
Daarnaast heeft de Raad vastgesteld dat betrokkene zich blijkens de brief van psychiater Van Nuffel van 7 januari 2005 eerst in augustus 2003 onder behandeling stelde bij psychiater Van Nuffel en bij een test op AD(H)D op zes items op negen voor de aandachtsstoornis scoorde. Betrokkene vertoonde op dat moment derhalve kenmerken van AD(H)D. Voor die tijd is er klaarblijkelijk geen sprake geweest van een verwijzing naar een psychiater in verband met signalen die wijzen in de richting van AD(H)D. Ook uit de door betrokkene in hoger beroep overgelegde informatie van De Pagter kan op geen enkele wijze afgeleid worden dat reeds in 1999 sprake zou zijn geweest van beperkingen voortvloeiend uit AD(H)D. De enkele zinsnede “de reeds lang bestaande ADD” is daartoe in het licht van de hiervoor genoemde medische informatie onvoldoende.
4.4. Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat appellant artikel 43a van de WAO terecht buiten toepassing heeft gelaten. Van onzorgvuldige besluitvorming is naar het oordeel van de Raad geen sprake geweest. Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd.
4.5. De Raad zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank ter nadere behandeling. De rechtbank heeft zich over de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit namelijk niet uitgelaten en ter zitting van de Raad is dit punt niet aan de orde geweest.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) G. van der Wiel
(get.) A.C. Palmboom
KR