
Jurisprudentie
BG7222
Datum uitspraak2008-11-10
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/3176 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/3176 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het verlenen van disciplinair ontslag gebruik gemaakt. De ernst van het plichtsverzuim, namelijk de doorgaande weigering het werk te hervatten door eiser, die een gewaarschuwd man was, is hierbij in aanmerking genomen. Dit doorgaande gedrag is ernstig genoeg om een ontslag te rechtvaardigen. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/3176 AW
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats],
en
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder.
I Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 5 september 2007 (besluit 1) is verweerder met ingang van 20 augustus 2007 overgegaan tot inhouding van de bezoldiging van eiser op grond van artikel C.1, tweede lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP).
Bij brief van 3 oktober 2007 heeft verweerder eiser bericht voornemens te zijn hem disciplinair ontslag te verlenen en heeft verweerder besloten eiser te schorsen op grond van artikel G.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAP, met inhouding van eisers gehele bezoldiging op grond van artikel G.2, tweede lid, van de CAP. Verweerder heeft hierbij te kennen gegeven dat dit besluit in de plaats treedt van het besluit van 5 september 2007 (besluit 2).
Bij besluit van 24 oktober 2007 heeft verweerder aan eiser per 1 november 2007 de straf van disciplinair ontslag opgelegd op grond van artikel G.4, eerste lid, aanhef en onder e, van de CAP (besluit 3).
Eiser heeft bezwaarschriften tegen deze besluiten ingediend.
Op 29 oktober 2007 is eiser door de Bezwarencommissie rechtspositie provinciaal personeel (de commissie) gehoord op zijn bezwaar tegen besluit 1.
Op 17 december 2007 is eiser door de commissie gehoord op zijn bezwaren tegen besluit 2 en besluit 3.
Bij brieven van 30 november 2007 respectievelijk 5 februari 2008 heeft deze commissie advies uitgebracht aan verweerder.
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft verweerder, overeenkomstig de adviezen van de commissie, de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 april 2008, ingekomen bij de rechtbank op 28 april 2008, beroep ingesteld. Eiser heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 27 oktober 2008 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [A].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B]. Tevens zijn namens verweerder verschenen [C] (directeur Dienst [dienst]) en [D] (senior beleidsadviseur).
II Motivering
1.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2 Eiser was sinds 1 juli 1982 bij verweerder in dienst als kantonnier (later: toezichthouder). Sinds het jaar 1999 was eiser werkzaam bij het Bureau [bureau] van de Dienst [dienst], standplaats [P1].
1.3 Naar aanleiding van een mogelijke integriteitschending door eiser heeft een onderzoek plaatsgevonden door verweerders Eenheid Audit en Advies (EAA). In een "memo vooronderzoek lekken bedrijfsinformatie" van 19 april 2006 komt de EEA tot de conclusie dat niet vastgesteld kon worden wie bedrijfsinformatie heeft gelekt en wordt geadviseerd geen integriteitonderzoek te starten. Voorts vermeldt de EEA dat geconstateerd is dat er een zwaar verstoorde arbeidsrelatie is tussen eiser en directe collega's, waarbij het escalatiemoment nabij is.
1.4 Bij besluit van 29 mei 2006 heeft verweerder, wegens de gebleken verstoorde werkrelatie tussen eiser en zijn collega's en het feit dat escalatie niet is uitgesloten, eiser per diezelfde datum voor de duur van drie maanden in het belang van de dienst geschorst.
1.5 Op 30 augustus 2006 heeft in het kader van de mogelijke terugkeer van eiser na afloop van zijn schorsing een gesprek plaatsgevonden tussen de directeur Dienst [dienst], een personeelsadviseur, eiser en zijn gemachtigde. Er is een "afkoelingsperiode" afgesproken, inhoudende dat aan eiser voor de duur van maximaal twee maanden buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging wordt verleend.
1.6 Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar tegen de schorsing gegrond verklaard en het schorsingsbesluit ingetrokken.
1.7 Op 24 januari 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen genoemde directeur, het hoofd District [district], genoemde personeelsadviseur en eiser. Daarbij is eiser te kennen gegeven dat hij zijn werk moet gaan hervatten en dat zijn buitengewoon verlof is beëindigd.
1.8 Bij besluit van 25 januari 2007 is eiser voor een half jaar met de mogelijkheid van verlenging gedetacheerd bij District [district] in de functie technisch ondersteuner C. In overleg met eiser zal, na een inwerkperiode, bepaald worden op welk vaartraject hij als brugwachter ingezet zal gaan worden. Eiser wordt op maandag 29 januari 2007 verwacht om zijn werkzaamheden te hervatten.
1.9 Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Eiser heeft geen gehoor gegeven aan verweerders oproep om per 9 februari 2007 aan het werk te gaan.
1.10 Bij brief van 12 april 2007 heeft eiser aan verweerder laten weten dat hij bereid is om voor de periode van een maand, bij wijze van proef, de genoemde werkzaamheden te gaan verrichten. Na afloop van die maand dient een evaluatiegesprek plaats te vinden aan de hand waarvan eiser het besluit moet kunnen nemen of hij instemt met een voortzetting van de detachering voor langere duur met de mogelijkheid van verlening. Ook stelt eiser de voorwaarde dat hij de beschikking krijgt over een dienstauto. Bij brief van 13 april 2007 is verweerder akkoord gegaan met de voorwaarde van een proefperiode van een maand, alsmede met het houden van een evaluatiegesprek na afloop van deze periode. Aan eiser wordt echter geen dienstauto te beschikking gesteld.
1.11 Uiteindelijk is eiser met ingang van 20 april 2007 gedetacheerd op de standplaats [P2] en belast met de werkzaamheden als brugwachter. Eiser is per genoemde datum aan het werk gegaan en reisde naar en van het werk met het openbaar vervoer.
1.12 Bij brief van 10 mei 2007 heeft de gemachtigde van eiser aan de gemachtigde van verweerder bevestigd dat zowel het bezwaar als het verzoek om een voorlopige voorziening inzake het detacheringsbesluit zijn ingetrokken, omdat er tussen partijen overeenstemming is bereikt over een proefperiode van een maand. Echter, door de reisafstand en de manier van reizen komt er een aanzienlijke belasting op de knie van eiser te rusten. Mede gelet daarop rest er volgens eiser niets anders dan het nemen van afscheid. Verweerder wordt uitgenodigd om met een voorstel te komen.
1.13 Op 14 mei 2007 heeft eiser zich ziek gemeld. Op 16 mei 2007 heeft de bedrijfsarts geadviseerd dat een oplossing zou kunnen worden gevonden in het regelen van het vervoer van eiser. In zijn schriftelijke advies van 5 juli 2007 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat eiser zijn eigen werk kan hervatten, mits het probleem van het woon-werkverkeer, bijvoorbeeld door taxivervoer, wordt opgelost.
1.14 Eveneens op 5 juli 2007 heeft een re-integratiegesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn leidinggevende, het hoofd District [district]. Tijdens dit gesprek is eiser meegedeeld dat voor de volgende dag taxivervoer vanaf zijn huisadres naar het station van vertrek, alsmede vanaf het station van aankomst naar zijn werkplek was geregeld. De bedrijfsarts heeft in het tijdens dit gesprek gepleegde telefonische onderhoud bevestigd dat eiser met deze vervoersvoorziening zijn werk per 6 juli 2007 kon hervatten.
1.15 Op 6 juli 2007 heeft eiser geweigerd in te stappen in de naar zijn huisadres gezonden taxi. Bij brief van diezelfde dag heeft het Hoofd [district] eiser onwettig afwezig verklaard en hem opgeroepen voor een verantwoordingsgesprek op 9 juli 2007. Eiser is niet op dit gesprek verschenen.
1.16 Op 9 juli 2007 heeft de bedrijfsarts bevestigd dat eiser, voor 95%, arbeidsgeschikt is voor zijn werk als brugwachter in [P2], onder voorwaarde dat het vervoer woon-werk is geregeld conform het advies van 5 juli 2007.
1.17 Bij besluit van 19 juli 2007 heeft verweerder de tijdelijke detachering van eiser verlengd met een periode van zes maanden, derhalve tot 1 oktober 2007. Voorts heeft verweerder eiser gewaarschuwd dat, indien hij zijn werkzaamheden niet hervat, zal worden overgegaan tot het treffen van passende maatregelen en/of het geven van een disciplinair ontslag. Eiser wordt op het werk verwacht op 20 juli 2007 en zal thuis worden opgehaald per taxi.
1.18 Eiser heeft op 20 juli 2007 geweigerd in de taxi te stappen en heeft zijn werk niet hervat.
1.19 Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de detachering.
1.20 Bij brief van 31 juli 2007 heeft verweerder aan eiser te kennen gegeven voornemens te zijn met ingang van 20 augustus 2007 over te gaan tot inhouding van de bezoldiging van eiser wegens het in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaten de dienst te verrichten. Eiser wordt opgeroepen om op 20 augustus 2007 zijn werkzaamheden te [P2] te hervatten. Voorts heeft verweerder eiser bericht thans een aangepaste dienstauto aan hem ter beschikking te stellen voor het woon-werkverkeer, welke auto vóór 20 augustus 2007 bij hem thuis zal worden afgeleverd. Verweerder waarschuwt eiser in de brief dat hij zich schuldig maakt aan voortdurend ernstig plichtsverzuim en dat als hij wederom niet op het werk verschijnt, de disciplinaire maatregel van ontslag niet moet worden uitgesloten.
1.21 Op 16 augustus 2007 is de aangepaste dienstauto bij eiser thuis afgeleverd. Op 20 augustus 2007 is eiser wederom niet op het werk verschenen.
1.22 Bij besluit van 5 september 2007 is verweerder overgegaan tot inhouding van eisers bezoldiging met ingang van 20 augustus 2007. Voorts heeft verweerder eiser nogmaals opgeroepen om zijn werkzaamheden direct te hervatten. Hieraan heeft eiser geen gevolg gegeven.
1.23 Bij brief van 11 september 2007 heeft verweerder eiser het voornemen meegedeeld hem een disciplinaire straf te geven en heeft hij eiser opgeroepen voor een verantwoordingsgesprek op 17 september 2007. Eiser heeft gemeld niet op dit gesprek te zullen verschijnen en heeft een schriftelijke verantwoording ingediend.
1.24 Bij brief van 3 oktober 2007 heeft verweerder het voornemen geuit om eiser disciplinair ontslag te verlenen. Voorts heeft verweerder hierbij eiser geschorst, met inhouding van zijn gehele bezoldiging, welk besluit in de plaats treedt van het schorsingsbesluit van 5 september 2007. Eiser wordt uitgenodigd voor een zienswijzengesprek op 9 oktober 2007.
1.25 Eiser heeft zijn bedenkingen schriftelijk kenbaar gemaakt.
1.26 Bij besluit van 24 oktober 2007 heeft verweerder aan eiser per 1 november 2007 disciplinair ontslag verleend.
2.1 Ingevolge artikel C.1, tweede lid, van de CAP, ontvangt de ambtenaar over de tijd gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten geen bezoldiging.
2.2. Ingevolge artikel G.2, eerste lid, onder b, van de CAP, kan de ambtenaar voor bepaalde tijd worden geschorst indien hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag te kennen is gegeven, dan wel hem die straf is opgelegd.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan tijdens de schorsing de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.
2.3 Ingevolge artikel G.3, van de CAP, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, om die reden disciplinair gestraft worden.
2.4 Ingevolge artikel G.4, eerste lid, aanhef en onder e, van de CAP, kan de disciplinaire straf van ontslag worden opgelegd.
2.5 Ingevolge artikel G.5, van de CAP, wordt het besluit tot strafoplegging onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.
3.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser bij voortduring, zonder inhoudelijk goede redenen, heeft geweigerd zijn werk te hervatten en dat hij voldoende is gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen. Voorts heeft verweerder geoordeeld dat incidenten die in het verleden hebben plaatsgevonden, op 30 november 1992, 3 augustus 2000 en 23 juli 2005, alsmede de volgens verweerder door eiser veroorzaakte en door de EEA geconstateerde zwaar verstoorde arbeidsrelatie, en die indertijd niet tot oplegging van een straf hebben geleid, meegenomen mogen worden bij de beoordeling van de evenredigheid van het ontslag.
3.2 Eiser heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld, dat verweerder bij zijn besluitvorming geen oog heeft gehad voor de uitvoerige correspondentie die tussen partijen heeft plaatsgevonden. Uit die correspondentie blijkt dat eiser wel een goede reden had om zijn werk niet te hervatten.
Verweerder heeft het evenredigheidsbeginsel geschonden door éénzelfde feit aan te grijpen en daar met een opeenstapeling van voornemens en besluiten op te reageren. De werkelijke oorzaak dient niet bij eiser gezocht te worden, maar ligt in de opstelling van twee leidinggevenden. Verweerder heeft deze achtergrond ten onrechte niet meegewogen. De incidenten uit het verleden moeten met een korrel zout worden genomen, althans danig worden genuanceerd. Eiser is al 24 jaar bij verweerder in dienst, zulks naar tevredenheid over en weer. Eiser heeft daartoe verwezen naar overgelegde verklaringen van collega's.
4.1 De rechtbank overweegt als volgt.
4.2 Voorop moet worden gesteld dat het detacheringbesluit van 25 januari 2007, alsmede het verlengingsbesluit van de detachering van 19 juli 2007, in rechte vast staan. Eiser heeft zijn bezwaar tegen eerstgenoemd besluit ingetrokken nadat tussen partijen de afspraak was gemaakt dat eiser de werkzaamheden gedurende een maand op proef zou gaan verrichten en ondanks het feit dat verweerder niet akkoord was gegaan met het verstrekken van een dienstauto. Tegen het verlengingsbesluit is eiser niet opgekomen.
4.3 De vraag of verweerder eiser in redelijkheid niet heeft kunnen laten terugkeren naar zijn oude functie en hem de werkzaamheden uit het detacheringbesluit heeft kunnen opdragen, is derhalve niet aan de orde en al hetgeen eiser hieromtrent heeft aangevoerd, kan niet in de beoordeling van dit geschil worden betrokken. De stelling van eiser dat er sprake is van een overeenkomst tussen hem en verweerder, die inhoudt dat hij de werkzaamheden een maand op proef zou uitvoeren en dat daarna een evaluatiegesprek zou plaatsvinden, welke overeenkomst verweerder niet zou zijn nagekomen, kan hem niet baten. Er is sprake van een in rechte vaststaand besluit, waarbij verweerder indertijd de toezegging heeft gedaan na een maand een evaluatiegesprek te voeren. Eiser had de werkzaamheden echter nog geen maand uitgevoerd toen hij zich op 14 mei 2007 ziek meldde. Vervolgens heeft hij zijn werkzaamheden nimmer hervat en heeft hij geen bezwaar meer gemaakt tegen het verlengingsbesluit van 19 juli 2007.
Wat betreft de reisafstand woon- werkverkeer merkt de rechtbank ten overvloede op dat uit het dossier, alsmede uit het verhandelde ter zitting, is gebleken dat, ook bij andere mogelijke standplaatsen dan de standplaats [P], de lange reisafstand woon-werk zou blijven bestaan.
4.4 Vaststaat dat eiser zijn werkzaamheden na zijn ziekmelding op 14 mei 2007 niet heeft hervat. Tevens staat vast dat eiser medisch geschikt was deze werkzaamheden te verrichten, onder de voorwaarde dat er een voorziening werd getroffen voor het woon-werkverkeer. Verweerder heeft aan deze voorwaarde voldaan, in eerste instantie door taxivervoer te regelen en later met het ter beschikking stellen van een dienstauto.
4.5 Desalniettemin heeft eiser doorgaand opzettelijk nagelaten zijn dienst te verrichten. Hiermee heeft eiser zich schuldig gemaakt aan voortdurend ernstig plichtsverzuim. Eiser is ruim voldoende door verweerder gewaarschuwd voor de mogelijke consequenties van zijn handelen. De ongemotiveerde verwijzing door eiser naar tussen partijen gevoerde correspondentie kan aan het voorgaande niet afdoen. Dit geldt ook voor de stelling van eiser dat de twee door hem genoemde leidinggevenden een geschil met hem voeren op basis van persoonlijke motieven.
4.6 Gelet op het hiervoor overwogene is verweerder terecht overgegaan tot inhouding van eisers bezoldiging op grond van artikel C.1, tweede lid, van de CAP. Voorts was verweerder bevoegd om eiser vervolgens, in verband met het uitgebrachte voornemen tot disciplinair ontslag, te schorsen met gehele inhouding van zijn bezoldiging. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kon maken.
4.7 Verder was verweerder, gelet op het hiervoor overwogene, bevoegd om eiser een disciplinaire straf op te leggen. Gesteld noch gebleken is dat het gepleegde plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend.
4.8 Er is voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het verlenen van disciplinair ontslag gebruik heeft kunnen maken. Daartoe neemt de rechtbank de ernst van het plichtsverzuim, namelijk de doorgaande weigering het werk te hervatten door eiser, die een gewaarschuwd man was, in aanmerking. Dit doorgaande gedrag is ernstig genoeg om een ontslag te rechtvaardigen. Het lange dienstverband van eiser, waarbij de rechtbank het functioneren van eiser in het midden laat, kan hier niet aan af doen. Incidenten uit het verleden, die indertijd niet hebben geleid tot disciplinaire maatregelen, laat de rechtbank buiten beschouwing.
5.1 Het beroep is ongegrond.
5.2 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. C. Fetter, M.D.J. van Reenen-Stroebel en J.M. Ghrib en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.M. van der Meide. .