Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7250

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers318413 / KG ZA 08-1043
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslag op zeeschip is alleen mogelijk voor een zeerechtelijke vordering. Eiser heeft reeds eerder om opheffing van het beslag gevraagd, maar daarbij niet aangevoerd dat er geen sprake was van een zeerechtelijke vordering. Hij is desalniettemin ontvankelijk omdat de rechter in kort geding verplicht is om op alle in overeenstemming met de regelen van procesrecht aangevoerde relevante stellingen van partijen acht te slaan, ook als deze reeds in een eerder kort geding tussen dezelfde partijen naar voren gebracht hadden kunnen worden, maar niet naar voren gebracht zijn. Dit lijdt slechts uitzondering, wanneer de betreffende partij door pas in het tweede kort geding deze stellingen in te roepen misbruik van procesrecht zou maken. Dit zal zich, voor zover in deze zaak van belang, kunnen voordoen en dan tot ter zijde laten van die stellingen kunnen leiden, wanneer deze stellingen, in weerwil van een redelijk belang van de tegenpartij dat ook daarop reeds destijds terstond zou worden beslist, in het eerste kort geding zonder redelijke grond zijn achtergehouden (HR 8 oktober 1993, NJ 1994, 508).


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak- /rolnummer: 318413 / KG ZA 08-1043 Uitspraak: 12 november 2008 VONNIS in kort geding in de zaak van: [eiser], wonende te Rotterdam, eiser, advocaat mr. E.A. Bik, - tegen - MAAS SHIPPING GMBH, gevestigd te Bremen, Duitsland, gedaagde, advocaat mr. H.J.D. ter Waarbeek. Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “Maas Shipping GmbH”. 1 Het verloop van het geding De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 10 november 2008; - pleitnota van mr. Jacobs namens [eiser]; - pleitnotitie en producties van mr. Ter Waarbeek. De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 12 november 2008. In verband met de korte termijn waarop dit vonnis dient te worden gewe-zen, zullen de stellingen en verweren van partijen, alsmede de vaststaande feiten in de be-oordeling worden verwerkt en niet separaat worden weergegeven. 2 Het geschil Maas Shipping GmbH vordert op de gronden zoals aangevoerd in de dagvaarding en de pleitnota dat het de voorzieningenrechter te Rotterdam behage bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Primair: het beslag op het ms Bornrif op te heffen, Subsidiair: het beslag op de Bornrif op te heffen althans aan [eiser] toe te staan onder het beslag met het schip te varen totdat in de bodemprocedure over de vordering van Maas Shipping GmbH een beslissing is genomen, zodra [eiser] aan de notaris onvoorwaardelijk opdracht heeft gegeven ten gunste van Maas Shipping GmbH een hypotheek te vestigen op de Bornrif tot zekerheid voor de in het beslagrekest omschreven vordering van Maas Ship-ping GmbH, met veroordeling van Maas Shipping GmbH in de kosten van het geding. Maas Shipping GmbH heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop in het kader van de be-oordeling voor zover nodig zal worden ingegaan. 3 De beoordeling 3.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de aan het beslag ten grondslag gelegde vordering of van het onnodige van het beslag. 3.2 [eiser] heeft aan de primaire vordering ten grondslag gelegd dat ingevolge het Be-slagverdrag (Brussel 10 mei 1952, Trb. 1981, 165) een beslag op een zeeschip als de Bornrif alleen mogelijk is voor een zeerechtelijke vordering. Maas Shipping GmbH heeft hiertegen aangevoerd dat sprake is van een zeerechtelijke vordering. Primair voert Maas Shipping GmbH echter het verweer dat [eiser] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering nu op grond van dezelfde feiten dezelfde vordering reeds eerder in kort geding is beoordeeld. 3.3 De voorzieningenrechter stelt voorop dat de rechter in kort geding verplicht is om op alle in overeenstemming met de regelen van procesrecht aangevoerde relevante stellingen van partijen acht te slaan, ook als deze reeds in een eerder kort geding tussen dezelfde par-tijen naar voren gebracht hadden kunnen worden, maar niet naar voren gebracht zijn. Dit lijdt slechts uitzondering, wanneer de betreffende partij door pas in het tweede kort geding deze stellingen in te roepen misbruik van procesrecht zou maken. Dit zal zich, voor zover in deze zaak van belang, kunnen voordoen en dan tot ter zijde laten van die stellingen kunnen leiden, wanneer deze stellingen, in weerwil van een redelijk belang van de tegenpartij dat ook daarop reeds destijds terstond zou worden beslist, in het eerste kort geding zonder rede-lijke grond zijn achtergehouden (HR 8 oktober 1993, NJ 1994, 508). 3.4 Ter zitting is van de zijde van [eiser] medegedeeld dat het in dit kort geding ter on-derbouwing van de primaire vordering aangevoerde argument niet eerder is aangevoerd, louter omdat dit door de behandelend advocaat over het hoofd was gezien. De voorzienin-genrechter acht deze verklaring aannemelijk. De voorzieningenrechter heeft dit aspect ook zijnerzijds niet ambtshalve aan de orde gesteld. Van misbruik van procesrecht is geen spra-ke. 3.5 De stelling van [eiser] dat de vordering ter zake waarvan beslag is gelegd geen zee-rechtelijke vordering betreft, is juist. Het betreft hier een vordering uit onrechtmatige daad die niet gebracht kan worden onder één van de categorieën die door het Beslagverdrag wor-den gedefinieerd ter aanduiding van zeerechtelijke vorderingen. 3.6 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de primaire vordering dient te worden toegewezen. Maas Shipping GmbH zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroor-deeld in de kosten van het geding. 4 De beslissing De voorzieningenrechter, heft op het beslag op het ms Bornrif; veroordeelt Maas Shipping GmbH in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 339,44 aan verschotten en op € 816,-- aan salaris voor de advocaat; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Kalmthout, griffier. Uitgesproken in het openbaar. 1775/1729