
Jurisprudentie
BG7254
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4262 WAO + 07/4489 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4262 WAO + 07/4489 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
intrekking WAO-uitkering. Nader besluit. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Daar waar die functies op bepaalde aspecten de belastbaarheid van appellant overschrijden, zijn die overschrijdingen naar behoren toegelicht.
Uitspraak
07/4262 WAO
07/4489 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 juni 2007, 06/876 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een beslissing op bezwaar, gedateerd 28 juni 2007, ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden, onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoeriger uiteenzetting hiervan.
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als magazijnmedewerker. Sinds 6 november 1990 ontvangt hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant medisch onderzocht en heeft een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 28 december 2005 is de WAO-uitkering ingetrokken met ingang van 1 maart 2006. Zoals blijkt uit de aan dit besluit ten grondslag liggende stukken wordt appellant ongeschikt geacht voor het eigen werk, maar wordt hij met inachtneming van zijn rug- en psychische beperkingen geschikt geacht voor ten aanzien van hem met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies. Vergelijking van wat met aan deze functies verbonden arbeid verdiend kan worden en het zogeheten maatmaninkomen laat een verlies aan verdienvermogen zien van 5,52%. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts de psychische beperkingen van appellant bijgesteld en zijn appellants allergieklachten verwerkt. Dit heeft echter niet geleid tot een wijziging van de mate van appellants arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 8 juni 2006 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van
28 december 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van haar uitspraak en beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht. Zij acht het medisch onderzoek niet onzorgvuldig. De verzekeringsarts heeft lichamelijk en psychologisch onderzoek verricht en een anamnese afgenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft tijdens de hoorzitting observaties verricht, bovendien hebben de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts gegevens opgevraagd bij en verkregen van de huisarts en andere behandelaars en deze gegevens bij hun beoordeling betrokken. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat zij onvoldoende gemotiveerd acht dat de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 mei 2006 gegeven toelichting bij bepaalde items geen beperkingen ten opzichte van normaalwaarden te zien geven. De rechtbank overweegt verder dat wijziging of nadere uitleg van een eenmaal opgestelde FML niet kan geschieden door een brief van een medewerker bezwaar en beroep van het Uwv, zoals in dit geval is gebeurd. Verder kan de rechtbank zich niet verenigen met het door het Uwv raadplegen van de primaire verzekeringsarts in plaats van de bezwaarverzekeringsarts over een bepaalde toelichting in de FML.
3. Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak en heeft ter uitvoering daarvan het besluit van 28 juni 2007 (bestreden besluit 2) genomen. In dit besluit is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 december 2005 wederom ongegrond verklaard. Omdat dit besluit niet tegemoet komt aan het beroep van appellant wordt het op de voet van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in de onderhavige procedure door de Raad beoordeeld. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport ten grondslag van 20 juni 2007 van de bezwaarverzekeringsarts E. Vastert. Volgens het Uwv is met dit rapport het door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek opgeheven. Voor de arbeidskundige grondslag van het nieuwe besluit heeft het Uwv verwezen naar eerdere rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 mei 2006 en 24 mei 2007 met bijbehorende gegevens, ontleend aan CBBS, en een motivering van de geschiktheid voor appellant van de ten aanzien van hem geselecteerde functies.
4. In hoger beroep handhaaft appellant de gronden die hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden komen erop neer dat appellant zich lichamelijk en psychisch meer beperkt acht dan in de FML is weergegeven en dat hij de toelichting op de geschiktheid van de ten aanzien van hem geselecteerde functies onvoldoende acht.
5. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak en bestreden besluit 2.
5.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen, en hij verwijst daartoe naar de aangevallen uitspraak. De Raad voegt hier aan toe dat de bezwaarverzekeringsarts in het rapport dat ten grondslag ligt aan bestreden besluit 1 een overzicht heeft gegeven van de hem ter beschikking staande medische gegevens uit het verleden. De Raad is van oordeel dat het Uwv mocht afgaan op de conclusies die de bezwaarverzekeringsarts heeft getrokken op basis van zijn bevindingen. De Raad acht diens heroverweging van het oordeel van de zogenoemde primaire verzekeringsarts deugdelijk. Voor het aannemen van meer beperkingen ten gevolge van de rugklachten van appellant ontbreekt een medische grondslag. Met betrekking tot de psychische klachten van appellant stelt de Raad vast dat een medische objectivering daarvan ontbreekt. Appellant heeft voorts in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die steun bieden aan zijn standpunt dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.2. Bestreden besluit 2 berust op dezelfde medische en arbeidskundige grondslag als bestreden besluit 1. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 blijkt dat de Raad zich kan verenigen met het standpunt van het Uwv dat het medisch onderzoek dat aan ook dit besluit ten grondslag ligt deugdelijk is. Hetzelfde geldt thans voor de FML. Daartoe verwijst de Raad naar het genoemde rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 juni 2007, dat de Raad kan onderschrijven. In zoverre slagen appellants grieven niet. Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv overtuigend heeft aangetoond dat appellants beperkingen er niet aan in de weg staan dat hij de ten aanzien van hem geselecteerde functies kan uitoefenen. Daar waar die functies op bepaalde aspecten de belastbaarheid van appellant overschrijden, zijn die overschrijdingen naar behoren toegelicht.
5.3. De Raad komt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
6. Er is geen aanleiding een der partijen in de proceskosten te veroordelen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 28 juni 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) R.L. Rijnen.
JL