
Jurisprudentie
BG7391
Datum uitspraak2008-12-04
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6649 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6649 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WUV-uitkering. Daarbij is overwogen dat appellante geen vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wet en dat er geen gronden zijn haar met de vervolgde gelijk te stellen omdat zij niet voldoet aan de vereisten van nationaliteit en woonplaats.
Uitspraak
07/6649 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (Indonesië) (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 4 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 5 oktober 2007, kenmerk BZ 47222, JZ/T60/2007, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2008. Aldaar is appellante niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Blijkens de gedingstukken is appellante de dochter van [naam vader], die tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië op 25 februari 1945 in het kamp Ambarawa is omgekomen. In februari 2007 heeft appellante bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering ingevolge de Wet. Bij besluit van 13 juni 2007, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster de aanvraag van appellante afgewezen. Daarbij is overwogen dat appellante geen vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wet en dat er geen gronden zijn haar met de vervolgde gelijk te stellen omdat zij niet voldoet aan de vereisten van nationaliteit en woonplaats.
2. Appellante kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij meent recht te hebben op een periodieke uitkering ingevolge de Wet door het overlijden van haar vader. Zij heeft er op gewezen dat zij hierdoor wees is geworden omdat haar moeder al eerder was overleden. Om die reden had verweerster haar met toepassing van de anti-hardheids-bepaling voor een periodieke uitkering in aanmerking moeten brengen.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante geen vervolging als bedoeld in artikel 2 van de Wet heeft ondergaan. Voorts is niet in geschil dat appellante niet voldoet aan de eisen van nationaliteit en woonplaats, die zijn opgenomen in artikel 3, eerste lid, van de Wet.
3.2. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet heeft verweerster de bevoegdheid met de vervolgde gelijk te stellen degene die vervolging heeft ondergaan en niet voldoet aan de vereisten van nationaliteit en woonplaats zoals opgenomen in artikel 3, eerste lid, van de Wet, dan wel degene die voldoet aan de vereisten van nationaliteit en woonplaats en tijdens de oorlogsjaren heeft verkeerd in omstandigheden die overeenkomst vertonen met vervolging, indien sprake is van klaarblijkelijke hardheid.
3.3. Hierbij geldt dat gelijkstelling niet kan plaatsvinden indien zoals in het geval van appellante zowel aan artikel 2 als aan artikel 3, eerste lid, van de Wet niet is voldaan.
3.4. Verweerster heeft mitsdien op goede gronden geweigerd om appellante met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet met de vervolgde gelijk te stellen. Daaraan doet niet af dat verweerster in het algemeen bij het toepassen van de in artikel 3, tweede lid, van de Wet neergelegde mogelijkheid tot gelijkstelling het omkomen van een ouder tijdens vervolging pleegt aan te merken als een omstandigheid die overeenkomst vertoont met vervolging.
3.5 Het voorgaande betekent dat het beroep van appellante ongegrond verklaard moet worden.
4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 december 2008.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) M. van Berlo.
HD