Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7393

Datum uitspraak2008-12-05
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1718 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Medische verklaring van ruim 4 jaar na datum in geding hier niet relevant.


Uitspraak

07/1718 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende in [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2006 (lees: 2007), 06/2536 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2008. Appellant was vertegenwoordigd door mr. Kuit. Het Uwv was niet vertegenwoordigd. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 11 april 2003 – waarbij voorzover van belang het Uwv, beslissend op bezwaar, de WAO-uitkering van appellant per 18 april 2003 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% - ongegrond verklaard. 2. Appellant heeft in hoger beroep, kort samengevat, herhaald dat hij in medisch opzicht meer beperkt is dan aangenomen en dat hij de functies waarop de schatting van zijn arbeidsongeschiktheid is gebaseerd niet kan vervullen. Appellant heeft in dit verband wederom gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met zowel zijn psychische klachten als zijn enkelklachten. Met deze klachten is hij naar zijn stelling niet in staat gangbare arbeid te verrichten. Omtrent de toestand van zijn enkel heeft hij een verklaring overgelegd, gedateerd 31 januari 2008, van de orthopaedisch chirurg M.J.G.M. Speth. 3.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in beroep aangevoerde gronden zoals die in hoger beroep zijn herhaald, afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig. 3.2. De door appellant overgelegde verklaring van Speth leidt de Raad niet tot een ander dan door de rechtbank gegeven oordeel. Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest in haar rapportage van 18 februari 2008 erop gewezen dat deze verklaring niet ziet op de medische situatie van appellant per datum in geding, maar op de situatie ruim 4 jaar later. Daarbij komt nog dat Speth heeft verklaard dat ”een expectatieve behandeling” hem vooralsnog op haar plaats lijkt en zwaar fysieke arbeid en veel loopactiviteiten dit soort klachten provoceert. Terecht hebben de bezwaarverzekeringsarts Van Geest en de bezwaararbeidsdeskundige J. Huisman in hun rapportages van 24 juli 2008 respectievelijk 26 augustus 2008 er, kort samengevat, op gewezen dat dit soort werk niet voorkomt in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. 3.3. Het hoger beroep van appellant treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 3.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 december 2008. (get.) G. van der Wiel. (get.) A.L. de Gier. KR