
Jurisprudentie
BG7421
Datum uitspraak2008-12-04
Datum gepubliceerd2008-12-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5870 WUBO + 07/6011 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5870 WUBO + 07/6011 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het verblijf in (en de overplaatsing naar) een (ander) weeshuis in Batavia berust niet op een handeling of maatregel van de bezettende macht en voorts dat er geen sprake is geweest van een verblijfplaats waar permanente bewaking werd beoogd en dus niet gesproken kan worden van een interneringssituatie.
Uitspraak
07/5870 WUBO + 07/6011 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 1)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 2)
Datum uitspraak: 4 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster 1 van 27 september 2007, kenmerk BZ 7754, JZ/L60/2007 (hierna: besluit 1), alsmede tegen het besluit van verweerster 2 van eveneens 27 september 2007, kenmerk BZ 47063, JZ/L60/2007 (hierna: besluit 2), welke besluiten ten aanzien van hem zijn genomen ter uitvoering van respectievelijk de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUBO) en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUV).
Verweersters hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden op 23 oktober 2008. Aldaar is appellant, zoals bericht, niet verschenen en hebben verweersters zich laten vertegen-woordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in september 1930 in Paramaribo (Suriname), heeft in december 2006 bij verweersters aanvragen ingediend op grond van de WUBO en op grond van de WUV.
1.2. Verweerster 1 heeft de aanvraag van appellant afgewezen bij besluit van 27 april 2007, zoals na gemaakt bezwaar bij het bestreden besluit 1, op de grond dat niet is gebleken dat appellant getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de WUBO.
1.3. Verweerster 2 heeft de aanvraag van appellant afgewezen bij besluit van eveneens 27 april 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit 2, op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellant vervolging in de zin van de WUV heeft ondergaan.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of de bestreden besluiten gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kunnen standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
2.1. In artikel 2 van de WUBO is bepaald dat - voor zover van belang - onder burger-oorlogsslachtoffer wordt verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 in het voormalige Nederlands-Indië lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van tegen hem gerichte handelingen of maatregelen door de Japanse bezetter.
2.2. Op grond van artikel 2 van de WUV wordt - voor zover hier van belang - onder vervolging verstaan: handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, welke werden gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof of wereldbeschouwing, dan wel Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling welke hebben geleid tot vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd.
2.3. De Raad stelt voorop dat voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de WUBO respectievelijk erkenning als vervolgde in de zin van de WUV primair de voorwaarde geldt dat de aanvrager direct betrokken is geweest bij oorlogsgeweld in de zin van de WUBO respectievelijk vervolging als bedoeld in artikel 2 van de WUV heeft ondergaan alvorens verweersters aan een beoordeling van de door de aanvrager gemelde gezondheidsklachten kunnen toekomen. Verweersters hebben dan ook terecht in de eerste plaats beoordeeld of er bij appellant sprake is geweest van een directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld respectievelijk of appellant vervolging heeft ondergaan.
2.4. Als relevante oorlogsgebeurtenissen heeft appellant naar voren gebracht dat hij tijdens de Japanse bezetting internering heeft ondergaan in een weeshuis te Batavia en van daaruit is overgebracht naar een groot huis aan de Boengaweg in Meester Cornelis.
2.5. Op grond van de gedingstukken, waaronder informatie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, heeft ook de Raad niet kunnen vaststellen dat appellant tijdens de oorlogsjaren in het voormalige Nederlands-Indië getroffen is geweest door oorlogsgeweld in de zin van de WUBO dan wel vervolging in de zin van de WUV heeft ondergaan.
2.6. Ten aanzien van het gemelde verblijf in een weeshuis in Batavia achten verweersters - zoals ter zitting nader toegelicht - aannemelijk dat appellant heeft verbleven in het weeshuis St. Vincentius te Batavia en verder aanvaarden verweersters zoals uit historische gegevens naar voren komt dat de Japanse bezetter enige invloed had op het regiem van dat St. Vincentius weeshuis. De Raad is echter met verweersters van oordeel dat het verblijf aldaar niet onder de WUBO of de WUV kan worden gebracht. Hierbij neemt de Raad onder meer in aanmerking dat het verblijf niet berust op een handeling of maatregel van de bezettende macht en voorts dat er geen sprake is geweest van een verblijfplaats waar permanente bewaking werd beoogd en dus niet gesproken kan worden van een interneringssituatie.
2.7. Met betrekking tot de door appellant gemelde overplaatsing van het St. Vincentius weeshuis naar (een groot huis aan) de Boengaweg komt uit de gedingstukken naar voren dat deze verplaatsing past binnen de historische context en verweersters achten blijkens het verhandelde ter zitting aannemelijk dat appellant aan de Boengaweg heeft verbleven. De Raad is echter met verweersters van oordeel dat, op gelijke gronden als onder 2.6 is overwogen ten aanzien van het St. Vincentius weeshuis, een verblijf aan de Boengaweg niet kan worden aangemerkt als een gebeurtenis in de zin van de WUBO dan wel als vervolging in de zin van de WUV.
3. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de betreden besluiten in rechte kunnen standhouden en de beroepen van appellant ongegrond dienen te worden verklaard.
4. De Raad acht, tot slot, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8: 75 van de Algemene wet bestuursrechte inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 december 2008.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) M. van Berlo.
HD