Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7422

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2195 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Beperkingen onderschat. Voldoende medische grondslag. Geselecteerde functies in medisch opzicht passend. Een als genoegzaam aan te merken nadere toelichting is gegeven op de bij de geselecteerde functies aangebrachte signaleringen. Veel van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, valt buiten het bestek van de onderhavige beroepsprocedure. In het kader van deze beroepsprocedure kan geen oordeel worden gegeven over de bejegening van appellant door het Uwv vanaf het moment van het nemen van het bestreden besluit. Desgewenst kan appellant ter zake bij het Uwv een klacht indienen op grond van art. 9:1 Awb, en zich vervolgens op grond van art. 9:18 Awb tot de ombudsman wenden.


Uitspraak

07/2195 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 maart 2007, 06/3223 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 17 december 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld en heeft zijn bij brief van 26 mei 2007 aangevoerde gronden aangevuld bij brieven van 20 juni 2006, 15 september 2007, 19 augustus 2008 en 25 augustus 2008. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het Uwv heeft bij schrijven van 12 augustus 2008 een hem door de Raad gestelde vraag beantwoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als reïntegratiebegeleider voor 38 uren per week. Op 13 maart 2003 is hij uitgevallen voor zijn werk met psychische klachten. Met ingang van 12 maart 2004 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. In 2005 heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek plaatsgevonden. Op grond van de resultaten van dat onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen geschikt is te achten voor het verrichten van werkzaamheden in gangbare arbeid voor maximaal 20 uren per week. Bij besluit van 5 januari 2006 is de WAO-uitkering van appellant herzien en met ingang van 4 maart 2006 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. 1.3. Bij het besluit van 18 mei 2006, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 5 januari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; met beslissing inzake vergoeding van het griffierecht. 2.2. De rechtbank heeft overwogen dat uit de beschikbare medische gegevens, waaronder de diverse verzekeringsgeneeskundige rapportages die aan de schatting ten grondslag liggen, niet blijkt dat de gezondheidsklachten van appellant niet genoegzaam in ogenschouw zijn genomen. De fysieke en psychische toestand, zoals appellant die zelf beschrijft, zijn daarin kenbaar meegenomen, alsmede de relevante gegevens van de appellant behandelende artsen en de door appellant overgelegde stukken. De door appellant gegeven kwalificatie van zijn gezondheidsklachten is niet nader met medische stukken onderbouwd, zodat deze naar het oordeel van de rechtbank niet het door de (bezwaar)verzekeringsartsen gegeven gemotiveerde oordeel aantast. De omstandigheid dat in bezwaar lichamelijk onderzoek achterwege is gebleven, betekent niet dat om die reden de besluitvorming onzorgvuldig moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht mogen oordelen dat op de datum in geding appellant in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde functionele mogelijkheden. 2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat mede in aanmerking genomen het rapport van de bezwaararbeids-deskundige van 17 januari 2007 de toelichting die is gegeven bij de geschiktheid van appellant voor de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies, als voorbeelden van gangbare arbeid, voldoen aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. Nu eerst op 17 januari 2007, derhalve na het bestreden besluit, alle aangebrachte signaleringen zijn voorzien van de vereiste afzonderlijke toelichting heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd omdat het onvoldoende was gemotiveerd. Gelet op de inhoud van de diverse aanwezige arbeidskundige rapporten heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten. Uitgaande van de bij appellant vastgestelde mogelijkheden is niet gebleken dat de beperkingen van appellant zodanig zijn dat deze functies niet voor hem geschikt zijn. 3.1. Appellant heeft in hoger beroep volhard in zijn stelling – kort weergegeven – dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is vastgesteld. Hij acht zich daarom niet in staat in de hem voorgehouden functies werkzaamheden te verrichten. 3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. 4.1. Gelet op de inhoud van het hoger beroep stelt de Raad vast dat appellant in hoger beroep is gekomen van de aangevallen uitspraak voor zover daarbij door de rechtbank is geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven. De Raad zal zijn beoordeling hiertoe beperken. 4.2. De Raad stelt daarbij voorop dat veel van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd buiten het bestek van de onderhavige beroepsprocedure valt. Voorts kan in het kader van deze beroepsprocedure geen oordeel worden gegeven over de bejegening van appellant door het Uwv vanaf het moment van het nemen van het bestreden besluit. Desgewenst kan appellant ter zake bij het Uwv een klacht indienen op grond van artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals hij reeds gedaan heeft, en zich vervolgens op grond van artikel 9:18 van de Awb tot de ombudsman wenden. 4.3. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad evenmin als de rechtbank redenen te twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vaststelling van de bij appellant bestaande medische beperkingen en zijn functionele mogelijkheden ten tijde hier in geding. De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie omrent de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding om tot een verantwoord oordeel te komen. Naar aanleiding van het door appellant in hoger beroep overgelegde schrijven van de KNO-arts J. van der Borden van 8 juni 2007 overweegt de Raad het volgende. Het Uwv heeft in zijn reactie van 13 augustus 2007 verwezen naar het commentaar van 1 augustus 2007 van zijn bezwaarverzekeringsarts Van Gulick. Deze stelt dat Van der Borden in zijn brief van 8 juni 2007 verwijst naar eerdere briefwisseling uit 2004, waarin Van der Borden op grond van bevindingen destijds tot andere conclusies kwam. Van Gulick overweegt dat de gewijzigde conclusies anno 2007 niet zijn gebaseerd op nieuwe medische feiten of bevindingen. Dat iedere vorm van geluid belanghebbende ernstig zal invalideren lijkt hem niet te stroken met de thans bekende gegevens noch recht te doen aan de realiteit per de datum in geding; diverse voorliggende medische rapporten geven hiervan voldoende blijk. Op grond hiervan ziet het Uwv in het schrijven van Van der Borden van 8 juni 2007 geen aanleiding om terug te komen op het ingenomen medisch standpunt. De Raad onderschrijft dit standpunt van het Uwv. 4.4. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt en dat, in aanmerking genomen de bij de rechtbank overgelegde arbeidsdeskundige rapportage, een als genoegzaam aan te merken nadere toelichting is gegeven op de bij de geselecteerde functies aangebrachte signaleringen. 4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd. 5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008. (get.) H. Bolt. (get.) M.D.F. de Moor. KR