Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7440

Datum uitspraak2008-10-27
Datum gepubliceerd2008-12-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06/11939
Statusgepubliceerd


Indicatie

OB. Eiseres heeft na het moment van de juridische levering van het pand, de economische eigendom niet voorbehouden. Derhalve is er slechts sprake van één levering in de zin van artikel 3 van de Wet OB.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/11939 Uitspraakdatum: 27 oktober 2008 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X B.V., gevestigd te Y, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 27 april 2005 over het tijdvak 1 november 2004 tot en met 30 november 2004 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 000.0000.0000) (hierna: naheffingsaanslag 2004) omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 20.445, alsmede is bij beschikking met dezelfde dagtekening heffingsrente ten bedrage van € 332 in rekening gebracht. 1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 januari 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd. 1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 9 maart 2006, aangevuld op 13 april 2006, beroep ingesteld. 1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2008. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde A, bijgestaan door B. Namens verweerder zijn verschenen C en D. Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. In 2000 heeft eiseres het pand aan de a-straat 1 te Q (hierna: het pand) aangekocht met btw. De aankoopprijs bedroeg € 4.880.520. De verschuldigde btw bedroeg € 854.091. Eiseres heeft het pand vervolgens belast verhuurd aan E B.V. te Q. 2.2. Het pand is op 5 november 2004 verkocht aan F. Tevens is op 5 november 2004 de juridische eigendom van het pand geleverd aan F. Terzake van de juridische levering is geen in rekening gebracht, omdat het pand ouder is dan twee jaar, terwijl niet geopteerd kon worden voor belaste levering aangezien de koper de onroerende zaak gebruikt voor van de heffing van btw vrijgestelde doeleinden. De koopsom is op 5 november 2004 betaald. 2.3. De akte van levering van 5 november 2004 vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende: “(…) Verkoper verkoopt en draagt in eigendom over aan F, hierna ook de koper genoemd, die in koop en eigendom aanneemt: het kantoorgebouw (inclusief de roerende zaken zoals nader omschreven in de aan deze akte gehechte bijlage 1) met stalling, parkeerterrein, groenvoorziening en onder- en aanliggende grond, staande en gelegen aan de a-straat 1 te Q (…) hierna ook te noemen de onroerende zaak of het ver- en gekochte. (…) Artikel 3 Aanvaarding, juridische en feitelijke levering, baten en lasten, risico, staat van het ver- en gekochte 1. Het ver- en gekochte wordt, mede gelet op het overigens hierna in dit artikel bepaalde, aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bevond, een en ander zoals nader is omschreven in de aan deze akte gehechte bijlage 2. 2. De juridische levering vindt plaats op vijf november tweeduizend vier (05-11-2004). 3. Het risico voor de onroerende zaak gaat over op de koper op moment van feitelijke levering. Vanaf dat tijdstip komen de baten de koper ten goede, zijn de lasten voor zijn rekening en draagt hij het risico van de onroerende zaak. 4. De feitelijke levering van het ver- en gekochte aan koper zal uiteindelijk geschieden op een februari tweeduizend vijf (01-02-2005) en wel vrij van huur en gebruik en in de staat waar het zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt. (…) 7. De onroerende –zaakbelasting en alle andere zakelijke belastingen en lasten welke van het gekochte worden geheven, zijn met ingang van één januari van het jaar volgende op de notariële levering voor rekening van de koper, ongeacht aan wie de aanslag wordt opgelegd. (…) Artikel 9 Risico-overgang, beschadiging 1. Het risico van het verkochte is vanaf het tijdstip van de feitelijke levering voor de koper. Tot dat moment is verkoper verplicht het verkochte ten genoegen van de koper naar herbouwwaarde verzekerd te houden en zal de verkoper de koper als cessionaris bij de verzekeringsmaatschappij aanmelden. (…)” 2.4. Gedurende de periode van 5 november 2004 tot 5 februari 2005 heeft eiseres de huurvergoedingen vermeerderd met btw in rekening gebracht aan de huurder en de huurpenningen geïnd. 2.5. Eiseres heeft het herzieningsmoment vastgesteld op 1 februari 2005 en in de aangifte over februari 2005 de herziening toegepast. 2.6. De belastingdienst heeft het herzieningsmoment vastgesteld op 5 november 2004. Vervolgens heeft verweerder een naheffingsaanslag voor november 2004 opgelegd voor een bedrag van € 20.445, zijnde het verschil tussen het bedrag dat in november 2004 had moeten worden herzien en het bedrag zoals eiseres dat per 1 februari 2005 heeft berekend. 3. Geschil 3.1. Tussen partijen is in geschil op welke datum de herziening toegepast moet worden. Meer specifiek of dit de datum van de akte van levering 5 november 2004 dient te zijn, zoals verweerder voorstaat, dan wel de datum van 1 februari 2005, omdat tot die datum het economisch eigendom voorbehouden zou zijn, hetgeen eiseres verdedigt. De hoogte van de aanslag is tussen partijen niet in geschil. 3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding alsmede naar hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht. 3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen. 3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat eerst een relevante levering in de zin van artikel 3 van de Wet omzetbelasting 1968 (hierna Wet OB) heeft plaatsgevonden op 5 februari 2005, derhalve drie maanden na de juridische levering van het pand en dat zij in de periode gelegen tussen 5 november 2004 en 5 februari 2005 de economische eigendom van het pand heeft behouden. Om die reden kan, zo stelt eiseres, de fictie zoals beschreven in artikel 13a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking) eerst met ingang van deze datum worden toegepast. In dat kader wijst eiseres op het feit dat het pand, gezien de artikelen 3 en 9 van de akte van levering, tot 5 februari 2005 voor risico van de verkoper is gebleven. 4.2. De stelling dat de economische eigendom niet is geleverd op 5 november 2004 omdat het pand voor risico van eiseres is gebleven, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 november 2007, nr. 37.641, als volgt overwogen: “Goederen worden in de zin van de Wet geleverd door de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken aan een ander over te dragen (HvJ EG 8 februari 1990, Safe Rekencentrum B.V., C-320/88, Jurispr. blz. I-00285, BNB 1990/271, en HR 4 juli 1990, nr. 24942, BNB 1990/272). Er zou in het onderhavige geval alleen dan aan het ziekenhuis zijn geleverd in vorenbedoelde zin indien de macht om als een eigenaar over de apparatuur te beschikken door belanghebbende aan het ziekenhuis is overgedragen of overgegaan. Voor het aanwezig kunnen achten van een levering als bedoeld in artikel 3, lid 1, letter e, van de Wet is niet voldoende de vaststelling dat de feitelijke beschikkingsmacht over de apparatuur is overgedragen alsmede het (volledige) economische belang. Er dient immers macht om als eigenaar over de zaak te kunnen beschikken te zijn overgedragen, hetgeen het geval kan zijn wanneer de juridische eigenaar tevens een onherroepelijke volmacht heeft gegeven tot het vervreemden of bezwaren van de zaak, of wanneer de juridische eigenaar zich jegens de economische eigenaar ertoe heeft verplicht op verzoek mee te werken aan overdracht van de zaak aan een derde.” Gelet op de in dit arrest geformuleerde rechtsregel, kan eiseres niet worden geacht na het moment van de juridische levering van het pand, de economische eigendom daarvan te hebben (voor)behouden. Immers, gesteld noch gebleken is dat de juridische eigenaar, F, eiseres na 5 november 2004 een onherroepelijke volmacht heeft gegeven tot het vervreemden of bezwaren van het pand, terwijl F zich na deze datum jegens eiseres evenmin heeft verplicht om op haar verzoek mee te werken aan de overdracht van het pand aan een derde. Het feit dat eiseres van de huurder nog huurpenningen mocht innen gedurende de periode tot 5 februari 2005, maakt dit niet anders. Derhalve kan, anders dan eiseres stelt, geen (economische) levering in de zin van de Wet OB door haar worden aangenomen op 5 februari 2005. 4.3. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat het pand door eiseres slechts éénmaal is geleverd in de zin van artikel 3 van de Wet OB en wel op 5 november 2004. Artikel 13a van de Uitvoeringsbeschikking brengt alsdan mee dat, nu partijen niet hebben geopteerd voor een belaste levering, eiser geacht wordt vanaf die datum tot aan het einde van de herzieningstermijn het pand te gebruiken voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat. De naheffingsaanslag is dienovereenkomstig vastgesteld. Het gelijk is in zoverre aan verweerder. 4.4. Eiseres heeft in dit kader nog een beroep gedaan op het fiscale neutraliteitsbeginsel. Doordat eiseres in de periode gelegen tussen 5 november 2004 en 5 februari 2005 btw heeft gefactureerd aan de huurder, zou er sprake zijn van strijd met het neutraliteitsbeginsel indien eiseres geacht wordt het pand na 5 november 2004 tot aan het einde van de herzieningstermijn te gebruiken voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat, terwijl tot het einde van de verhuur op 5 februari 2005 wel nog met btw aan de huurder wordt gefactureerd. De rechtbank oordeelt over een eventuele strijd van de naheffingsaanslag met het fiscale neutraliteitsbeginsel dat, wat daar overigens ook van zij, uit hetgeen onder 4.4. is overwogen volgt dat het pand op 5 november 2004 geheel aan F is geleverd. F dient vanaf het moment van de levering van rechtswege te worden aangemerkt als de verhuurder van het pand. Gesteld noch gebleken is dat F het pand na de levering aan eiseres heeft verhuurd op grond waarvan zij het pand zou kunnen hebben (onder)verhuren. Vanaf het moment van de levering van het pand kan eiseres dus niet meer worden aangemerkt als de verhuurder van het pand. Het feit dat eiseres van de huurder nog huurpenningen mocht innen gedurende de periode tot 5 februari 2005, maakt dit niet anders. De (met btw belaste) huurpenningen kunnen daarom, anders dan eiseres meent, niet aan haar worden toegerekend. De wijze waarop het pand vanaf 5 november 2004 bij F in de heffing van omzetbelasting wordt betrokken kan geen onderwerp uitmaken van onderhavige procedure van eiseres. 4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 27 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. C.J. Hummel en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.