Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7448

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2755 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende zorgvuldig medische onderzoek. Geen aanleiding voor het aannemen van aanvullende beperkingen op psychisch vlak. Voldoende toelichting m.b.t. de medische geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies. Eerst in hoger beroep volledig voldaan aan de in de jurisprudentie van de Raad met betrekking tot het CBBS gestelde eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid. Proceskostenveroordeling.


Uitspraak

07/2755 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 mei 2007, 06/4610 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 17 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te 's-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2008. Namens appellante is verschenen haar gemachtigde, mr. De Witte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante is werkzaam geweest als administratief medewerkster. Op 20 mei 1999 is zij na een auto-ongeval voor deze werkzaamheden uitgevallen. Nadien is sprake geweest van een toename van al bestaande psychische klachten. In aansluiting op de toenmalige wachttijd van 52 weken is aan appellante een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Op 10 augustus 2005 is appellante in het kader van een herbeoordeling onderzocht door een verzekeringsarts, die op dezelfde datum een rapport heeft uitgebracht. Hierin is onder meer vermeld dat bij appellante sprake was van een in remissie zijnde psychische stoornis, chronische rugklachten en een eenmalig gemeten hoge bloeddruk. Volgens de verzekeringsarts was appellante geschikt voor het verrichten van enigszins stressbeperkte en licht rugsparende werkzaamheden. De voor appellante aangenomen medische beperkingen zijn door de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 augustus 2005. Aan de hand van deze FML heeft een arbeidsdeskundige met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies voor appellante geselecteerd. Op 8 september 2005 heeft de arbeidsdeskundige gerapporteerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op minder dan 15% moet worden gesteld. Bij besluit van 9 september 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat haar WAO-uitkering met ingang van 9 november 2005 wordt ingetrokken. 1.3. In de bezwaarfase is appellante gehoord in aanwezigheid van een bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts informatie ingewonnen bij de behandelend neuroloog, de behandelend psychiater en de huisarts van appellante. Op 15 februari 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts gerapporteerd dat de primaire verzekeringsarts de medische beperkingen van appellante juist heeft ingeschat, maar dat de FML van 10 augustus 2005 moet worden aangepast in verband met de aanwezigheid van zogenoemde verborgen beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 15 februari 2006 een aangepaste FML opgesteld. Vervolgens heeft een bezwaararbeidsdeskundige nader arbeidskundig onderzoek verricht. Op 14 maart 2006 heeft de bezwaararbeidsdeskundige een rapport uitgebracht, waarin als conclusie is vermeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 15% is gesteld. Bij besluit van 23 maart 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 9 september 2005 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Ook met de arbeidskundige kant van het bestreden besluit heeft de rechtbank zich kunnen verenigen. 3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische klachten, waaronder haar al lange tijd bestaande psychische klachten, door het Uwv zijn onderschat. Volgens appellante had in verband met haar medische klachten in ieder geval een urenbeperking moeten worden aangenomen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een verklaring ingebracht van de Speyertherapeut G.J. Toet van 26 juli 2007. 3.2. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende rekening is gehouden met de medische klachten van appellante. Hierbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 september 2008. Naar aanleiding van een door de Raad gestelde vraag heeft het Uwv voorts een rapport ingezonden van een bezwaararbeidsdeskundige van 20 augustus 2008, waarin de medische geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies nader is toegelicht. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. In de eerste plaats stelt de Raad vast dat het Uwv het hiervoor vermelde rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 september 2008 heeft ingediend binnen de termijn van tien dagen zoals vermeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad desgevraagd heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen het bij de behandeling betrekken van dit rapport, heeft de Raad geen aanleiding gezien dit stuk buiten beschouwing te laten. 4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de genoemde rapporten van 15 februari 2006 en 23 september 2008 uiteengezet welke medische beperkingen in aanmerking moeten worden genomen. Hierbij heeft de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 23 september 2008 vermeld dat de ingebrachte verklaring van de Speyertherapeut Toet, mede gezien de beschikbare informatie van de behandelend psychiater, geen aanleiding geeft voor het aannemen van aanvullende beperkingen op psychisch vlak. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de juistheid van de door deze opgestelde FML. 4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de onderhavige schatting overweegt de Raad het volgende. De medische geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies is toegelicht in rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 14 maart 2006 en 20 augustus 2008. De Raad acht deze toelichting voldoende. Hierbij is de Raad van oordeel dat eerst bij het rapport van 20 augustus 2008 volledig is voldaan aan de in de jurisprudentie van de Raad met betrekking tot het CBBS gestelde eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid. De Raad ziet hierin aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dat besluit te vernietigen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de Raad de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel in stand laten. 5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,--. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht van € 144,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) E.M. de Bree. JL