
Jurisprudentie
BG7450
Datum uitspraak2008-12-04
Datum gepubliceerd2009-01-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers915942
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2009-01-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers915942
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Eiser, een gewezen statutair directeur van een handelsonderneming, is in Duitsland strafrechterlijk vervolgd wegens het overtreden van het handelsembargo met Servie van 1992-1995. De overtreding van dat embargo had plaatsgevonden in een periode dat eiser nog geen statutair directeur was. Eiser vordert van gedaagde vergoeding (van het restant) van de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand. Gedaagde heeft een incident van onbevoegdheid opgeworpen en stelt dat de kantonrechter, nu eiser een arbeidsovereenkomst met haar had, zich op grond van art. 2.241 BW onbevoegd dient te verklaren om van de vordering kennis te nemen en/of de zaak te verwijzen naar de sector civiel recht.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis in het incident
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak bij exploot van dagvaarding van 6 augustus 2008,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. G.J.W. de Vries,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Mevi Internationaal Expeditiebedrijf B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. P.A.J. Peeters.
Partijen worden hierna ook aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “Mevi”.
Het verloop van de procedure
in de hoofdzaak en in het incident
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het exploot van dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord houdende exceptie van onbevoegdheid met producties,
- de conclusie van repliek tevens houdende conclusie van antwoord in het incident
met producties.
De uitspraak van het vonnis in het incident is bepaald op heden.
Overwegingen
in de hoofdzaak en in het incident
[eiser] heeft bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd Mevi te veroordelen aan hem tegen kwijting te betalen de somma van € 58.017,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2006 althans vanaf de dag der dagvaarding en te vermeerderen met de kosten van de procedure.
[eiser] heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd.
In de periode van tenminste 1 januari 1983 tot tenminste 31 januari 1996 is [eiser] werknemer geweest van Mevi. Hij was destijds directeur en bij hem werd loonbelasting en sociale premies ingehouden op zijn arbeidsinkomen. Hij was toen echter geen statutair bestuurder. Het Staatsanwaltschaft Augsburg in Duitsland heeft hem strafrechtelijk vervolgd (het inleidende Anklageschrift is van 25 juli 2005) op verdenking van overtreding door Mevi van het handels-embargo tegen Servië, dat heeft bestaan in de periode van 31 mei 1992 tot 22 november 1995. Bij beslissing van het Oberlandesgericht München van 30 november 2007 is onherroepelijk beslist dat het gerecht geen bevoegdheid had met betrekking tot het aan [eiser] in zijn hoedanigheid van directeur van Mevi ten laste gelegde. Ter zake die strafvervolging heeft [eiser] zich moeten voorzien van rechtsbijstand en de daarmee gemoeide kosten bedragen volgens de declaratie van de advocaten € 58.017,40. Die kosten, althans een substantieel deel daarvan, werden op 19 januari 2006 betaald. Nu de strafvervolging betrekking had op werkzaamheden die [eiser] uitvoerde voor en ten behoeve van Mevi heeft Mevi de kosten te vergoeden die [eiser] redelijkerwijs in verband met die rechtsbijstand heeft moeten maken.
Mevi weigert die kosten echter (deels) te betalen.
Mevi heeft de kantonrechter verzocht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
in het incident verder
Mevi heeft vóór alle weren de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen.
Zij heeft daartoe onder meer het volgende gesteld.
“[eiser] is op 26 januari 2001 uitgeschreven als directeur van Mevi (…). Erkend wordt dat hij ook tot die datum altijd gewerkt heeft bij Mevi. [eiser] is ook de oprichter van Mevi. In 1998 heeft [eiser] zijn aandelen in Mevi verkocht aan een aantal werknemers van Mevi, waaronder de huidige bestuurder van Mevi. In de onderhavige procedure wordt vergoeding gevorderd uit hoofde van de indertijd, toen [eiser] bestuurder was (hij moet zelfs statutair bestuurder zijn geweest) bestaand hebbende arbeidsovereenkomst tussen partijen. Ingevolge artikel 2:241 BW dient (…) [de kantonrechter] zich onbevoegd te verklaren en, zo (…) [hij wil] verwijzing naar de Rechtbank te gelasten.”.
[eiser] heeft geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het beroep van Mevi op de onbevoegdheid, met veroordeling van Mevi in de kosten van het incident.
Hij heeft daartoe nader aangevoerd dat de vordering eerst kon ontstaan op het moment dat duidelijk werd dat hij redelijkerwijs behoefte had aan zodanige rechtsbijstand dat het aanstellen van een Duitse advocaat geraden was. Dat was na januari 2003 en toen was hij al geruime tijd geen statutair bestuurder meer van Mevi. De vordering tot vergoeding van de kosten die hij aan de Duitse advocaat heeft moeten betalen is derhalve gegrond op een arbeidsovereenkomst die hij met Mevi had na 26 januari 2001 toen hij ophield bestuurder van Mevi te zijn.
de beoordeling in het incident
Als erkend, dan wel niet of niet voldoende weersproken staat tussen partijen, en voor zover voor de beoordeling van dit incident van belang -:
- dat er van 31 mei 1992 tot 22 november 1995 een handelsembargo voor Servië en Montenegro is geweest;
- dat [eiser] als “alleen/zelfstandig bevoegd directeur” van Mevi per 01-01-1998 is ingeschreven en per 26-01-2001 weer is uitgeschreven;
- dat er op 25 juli 2005 een Anklageschrift tegen onder meer [eiser] is uitgevaardigd en dat [eiser] in verband met die procedure(s) in Duitsland kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt;
- dat de met dit Anklageschrift aangevangen strafrechtelijke vervolging betrekking heeft op verdenking van overtreding van het handelsembargo dat heeft bestaan in eerder genoemde periode.
Niet eerder dan bij de conclusie van antwoord in het incident stelt [eiser] dat hij ook na 26 januari 2001 (en kennelijk nog na januari 2003, het volgens [eiser] voor de beslissing
over de bevoegdheid wezenlijke moment, toen hem duidelijk werd dat hij een specialist
in Duitsland moest inschakelen om zijn belangen te behartigen) – nog: kantonrechter –
een arbeidsovereenkomst had met Mevi. Hij verwerpt daarbij de stelling van Mevi dat zijn vordering – al: kantonrechter – is ontstaan tijdens het handelsembargo.
Mevi heeft nog niet kunnen reageren op deze nieuwe stelling van [eiser].
Naar het oordeel van de kantonrechter is doorslaggevend voor de beslissing over de bevoegd-heid van hetzij de kantonrechter hetzij de sector civiel van deze rechtbank de status van [eiser] op het moment dat het feit werd begaan, dat hem (op een veel later moment) in het Anklage-schrift wordt verweten. Dus niet zijn status op het moment dat hij de beslissing nam dat hij een (Duitse) advocaat moest inschakelen, zodat verder in het midden gelaten kan worden of [eiser] toen (weer) een arbeidsovereenkomst met Mevi had.
Uit het door Mevi ingebrachte uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt geenszins dat [eiser] ten tijde van het handelsembargo al statutair bestuurder was, zodat hier de stelling van [eiser] bij dagvaarding, aannemelijk gemaakt met de door hem overgelegde salarisslip en door Mevi ook niet gemotiveerd weersproken, beslissend is.
De vordering van [eiser] is te kwalificeren als een vordering betreffende de tussen hem en Mevi (in de periode van 31 mei 1992 tot 22 november 1995) bestaand hebbende arbeids-overeenkomst.
De incidentele vordering van Mevi wordt derhalve afgewezen.
De beslissing over de kosten van dit incident zal worden aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
Beslissing
De kantonrechter:
in het incident
verklaart zich bevoegd om van de vordering van [eiser] kennis te nemen;
houdt de beslissing omtrent de kosten van dit incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
bepaalt dat de hoofdzaak weer zal worden uitgeroepen ter terechtzitting van donderdag 29 januari 2009 te 10.00 uur voor conclusie van dupliek;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.