
Jurisprudentie
BG7774
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6603 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6603 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ongegrond verklaring verzet. Appellante heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat genoemd telefoongesprek heeft plaatsgehad. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat appellante in verzuim is geweest om tijdig het griffierecht te betalen en dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Uitspraak
07/6603 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 28 september 2007, 06/1388 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 12 maart 2008 heeft de Raad het namens appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 12 maart 2008 heeft appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellante is verschenen bij gemachtigde [naam echtgenoot], echtgenoot van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij schrijven van 4 december 2007 is appellante gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. Bij aangetekend schrijven van 4 januari 2008 is appellante erop gewezen dat het verschuldigde griffierecht binnen 4 weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep, dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkheid verklaring van het hoger beroep. Het griffierecht is op 6 februari 2008, derhalve na het verstrijken van de termijn, op de rekening van de Raad bijgeschreven.
2. De uitspraak van de Raad van 12 maart 2008 berust hierop, dat het griffierecht niet binnen de aan appellante gestelde termijn is betaald.
3. In het verzetschrift heeft appellante aangegeven dat het Uwv in de maanden december van 2007 en januari van 2008 geen volledige betalingen heeft verricht aan de echtgenoot van appellante en het gezin daardoor niet voldoende financiƫle middelen ter beschikking had om het griffierecht te betalen. Ter zitting heeft gemachtigde van appellante laten weten de Raad omstreeks januari 2008 telefonisch op de hoogte te hebben gebracht van de financiƫle onmogelijkheid het griffierecht op tijd te voldoen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. De Raad stelt vast dat niet in geding is dat aan de procedurele vereisten van artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is voldaan. Voorts staat vast dat het griffierecht te laat is betaald.
4.3. De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest. Deze vraagt beantwoordt de Raad ontkennend. De Raad overweegt daartoe dat in het dossier geen telefoonnotitie dan wel aantekening aanwezig is waaruit blijkt dat de gemachtigde van appellante in januari 2008
telefonisch contact heeft gehad met de griffie van de Raad over de betaling van het griffierecht en heeft verzocht om verlenging van de betalingstermijn. Met de enkele mededeling van de gemachtigde van appellante dat er in januari 2008 telefonisch contact is geweest met de Raad heeft appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt dat genoemd telefoongesprek heeft plaatsgehad. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat appellante in verzuim is geweest om tijdig het griffierecht te betalen en dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het verzet is dan ook ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
GdJ