Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7836

Datum uitspraak2008-12-16
Datum gepubliceerd2008-12-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.005.276
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beëindiging van activiteiten van vennootschap waarin volwasseneducatie plaatsvond. Geen overlevingskans bedrijf zonder subsidie. Subsidie is gestopt. Geen kennelijk onredelijk ontslag. Geen vergoeding.


Uitspraak

typ. SB zaaknr. HD 103.005.276 ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, achtste kamer, van 16 december 2008, gewezen in de zaak van: [X.], wonend te [woonplaats], appellant bij exploten van dagvaarding van 10 juli 2007 en 17 juli 2007, advocaat: mr. J.E. Lenglet, tegen: 1. STICHTING VOOR BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENEN EDUCATIE WESTELIJK ZUID-LIMBURG h.o.d.n. LEEUWENBORGH OPLEIDINGEN, 2. CENTRUM VAKOPLEIDING ZUID-LIMBURG BV, beide gevestigd te [vestigingsplaats], geïntimeerden bij gemeld exploot, advocaat: mr. J.A.Th.M. Van Zinnicq Bergmann, op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, gewezen vonnis van 6 juni 2007 tussen appellant – hierna: [X.] - als eiser en geïntimeerden – hierna: Leeuwenborgh en CVZL - als gedaagden. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 233320 CV EXPL 06-2535) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, dat het hof: - zal verklaren voor recht dat het door CVZL aan [X.] verleende ontslag kennelijk onredelijk is; - geïntimeerden hoofdelijk zal veroordelen des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [X.] te voldoen ten titel van schadevergoeding uit hoofde van artikel 7:681 BW een bedrag ad € 150.000,- althans een door het hof vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der inleidende dagvaarding, 4 september 2006, tot die der algehele voldoening en - Leeuwenborgh en CVZL zal veroordelen in de kosten van beide instanties. 2.2. Bij memorie van antwoord heeft CVZL de grieven bestreden. 2.3. Partijen hebben daarna hun standpunten doen bepleiten op 1 oktober 2008, [X.] door mr M.J.E. Spee en Leeuwenborgh en CVZL door mr Stoffelsen-Dings. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd en (kopie van) hun gedingstukken ter griffie ingeleverd. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst hiervoor naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1. In hoger beroep kan van de navolgende feiten worden uitgegaan. 4.1.1. [X.], geboren op [geboortejaar], is in 1982 in dienst getreden van de Stichting Centrum Vakopleiding in Zuid-Limburg, aanvankelijk in de functie van instructeur. Zijn functie was laatstelijk accountmanager, tegen een salaris van € 3.612,57 bruto per maand excl. vakantiebijslag. 4.1.2. Deze stichting richtte zich op het verzorgen van onderwijs ten behoeve van reïntegratie op de arbeidsmarkt en bood technische cursussen met gebruikmaking van de methodiek hoofdelijk versnelde scholing (HVS). Bij deze onderwijs- methodiek krijgen de cursisten individuele aandacht en kunnen zij op ieder gewenst moment instromen. 4.1.3. CVZL is een besloten vennootschap die in het jaar 2002 is opgericht door ROC Leeuwenborgh en ROC Arcus, in verband met de wens van de minister van sociale zaken om de stichtingen waarin vakopleidingen werden aangeboden aan werkloze werknemers in het kader van reïntegratie in de arbeidsmarkt, onder te brengen in de ROC’s (Regionale Opleidingscentra). CVZL heeft de activiteiten van de stichting overgenomen. Leeuwenborgh en Arcus waren ieder voor 50% aandeelhoudster van CVZL. De activa en passiva van de stichting zijn in 2002 ingebracht in CVZL. 4.1.4. CVZL heeft op 13 oktober 2005 vergunning bij de CWI aangevraagd om haar werknemers, waaronder [X.], te mogen ontslaan, wegens het voornemen haar bedrijf per 1 januari 2006 te staken. Volgens deze aanvraag voor ontslagvergunning en de door CVZL aan de CWI gegeven nadere toelichting daarop bij brief d.d. 1 november 2005, die als producties 9 bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg zijn overgelegd, is het beleid van de opdrachtgevers in de reïntegratiemarkt gewijzigd en nemen reïntegratiebedrijven de scholingsbehoefte voor hun cliënten niet meer op in hun reïntegratieaanbod dan wel voeren die bedrijven assessments en daaruit voortvloeiende scholing in principe in eigen beheer uit. Daardoor is er sprake van een ongunstige omzet- en resultaten ontwikkeling bij CVZL. CVZL heeft in de jaren 2003 en 2004 verlies gemaakt. Voorts wordt in de aanvraag erop gewezen dat de subsidie die de minister van sociale zaken in de jaren 2003 tot en met 2005 aan CVZL ter beschikking heeft gesteld en die deels bestemd was voor de uitvoering van het bestaand cursusaanbod en deels voor de verdere ontwikkeling van HVS door de regionale opleidingscentra en waar mogelijk inpassing van personeel, eindigt op 31 december 2005. Nog lopende opleidingstrajecten zijn uitbesteed aan ROC Leeuwenborgh en andere partijen, met uitzondering van de activiteiten op het vakgebied van meet- en regeltechniek. Die opleiding wordt beëindigd na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de docent. De opleidingen kunnen niet kostendekkend worden gecontinueerd. Volgens de nadere toelichting d.d. 1 november 2005 op de aanvraag ontslagvergunning waren er in 2003 nog 34 werknemers bij CVZL in dienst. Door herplaatsinginspanningen zijn in de periode 2003/2004 negen medewerkers van CVZL in dienst getreden van de ROC’s Leeuwenborgh en Arcus. In 2005 zijn nog eens acht medewerkers ingestroomd binnen Leeuwenborgh en per 1 januari 2006 gaat er nog één medewerker naar Leeuwenborgh. Voorts wordt vermeld dat voor de overige 16 werknemers herplaatsingsinspanningen worden verricht door gebruik te maken van Lift en het Mobiliteitscluster Onderwijs Limburg. Dit gebeurt door medewerkers te attenderen op beschikbare vacatures binnen deze samenwerkingsverbanden en hen bewust te maken van het belang om deze samenwerkingsverbanden te benutten in het kader van solliciteren. Tevens worden vacatures bij Leeuwenborgh onder de aandacht gebracht. Daarbij dienen wel de gedragsregels van werving en selectie van Leeuwenborgh te worden gerespecteerd. 4.1.5. Er is door CVZL een sociaal plan overeengekomen met de vakbond CNV. Met de overige vakbonden is hierover geen akkoord bereikt. Zeven van de negen bij een vakbond aangesloten werknemers van CVZL waren lid van de AbvaKabo FNV. 4.1.6. [X.] heeft verweer gevoerd bij de CWI. Hij heeft daarbij diverse argumenten aangevoerd, die hierna zullen worden besproken. 4.1.7. Op 7 december 2005 heeft de CWI onder meer vergunning verleend voor het ontslag van [X.]. De vergunning is verleend om bedrijfseconomische redenen, te weten het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten. In aanmerking wordt onder meer genomen dat voorzover er nog enkele werknemers (tot 1 juli 2006, hof) in dienst blijven, dit functies betreffen die niet uitwisselbaar zijn met die van [X.]. CVZL heeft [X.] vervolgens ontslagen tegen 31 maart 2006. 4.1.8. Volgens het sociaal plan komt aan [X.] een ontslagvergoeding toe die berekend is volgens de kantonrechtersformule uitgaande van C=0,5. Dit is blijkens productie 16 inleidende dagvaarding een bedrag van € 85.245,-: te weten € 80.245,- ontslagvergoeding en een bedrag ad € 5.000,- bruto i.v.m. de keuze van [X.] voor dit geldbedrag in plaats van outplacement. [X.] heeft deze vergoeding aangewend om een stamrecht te kopen dat voorziet in een lijfrente van € 920,75 bruto, zijnde € 566,83 netto, per maand tot zijn 65ste jaar (prod. 5 inl.dagv. eerste aanleg). 4.2. [X.] heeft CVZL en Leeuwenborgh gedagvaard voor de kantonrechter en heeft gevorderd zoals hiervoor onder 2.1 weergegeven. Hij doet zijn vordering, kort gezegd, steunen op de stelling dat het aan hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. Zijn vordering komt neer op betaling van een schadevergoeding gelijk aan een ontbindingsvergoeding met toepassing van de kantonrechters-formule met factor C=2. CVZL heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft de vorderingen van [X.] afgewezen. 4.3. [X.] komt van dit vonnis in hoger beroep. De eerste grief van [X.] is gericht tegen de motivering door de kantonrechter van diens beslissing en de tweede grief betreft het passeren van het bewijsaanbod dat [X.] heeft gedaan. De derde grief betreft de afwijzing van de vorderingen van [X.]. Aldus beogen de grieven het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof zal de grieven dan ook niet afzonderlijk bespreken. 4.4. [X.] stelt in de eerste plaats dat hij bij de CWI als verweer heeft gevoerd dat CVZL onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk was dat er arbeidsplaatsen kwamen te vervallen, omdat financiële gegevens alsmede een accountantsverklaring ontbraken. Voorzover [X.] beoogt deze stelling in hoger beroep te handhaven, overweegt het hof dat uit de in het geding gebrachte jaarrekeningen over 2003 en 2004, ieder voorzien van een accountantsverklaring, genoegzaam blijkt dat de activiteiten van CVZL in die beide jaren verliesgevend zijn geweest. Voorts heeft [X.] niet weersproken de stelling van CVZL, zoals vermeld in haar aanvraag voor ontslagvergunning, hiervoor vermeld onder 4.1.4, dat de toekenning van subsidie aan CVZL per 1 januari 2006 kwam te vervallen. Aldus staat genoegzaam vast dat de activiteiten van CVZL niet zonder verder oplopend en aanmerkelijk verlies konden worden voortgezet. Het ligt voor de hand dat de bedrijfsactiviteiten van CVZL dienden te worden beëindigd, met het onvermijdelijk gevolg dat de nog aanwezige arbeidsplaatsen dienden te vervallen. 4.5.1. Het hof zal eerst de door [X.] gestelde overgang van onderneming beoordelen en de daaruit volgens hem voort- vloeiende hoofdelijke aansprakelijkheid van Leeuwenborgh voor zijn vorderingen. [X.] voert ter onderbouwing van deze stelling aan, dat alle bedrijfsmiddelen en inventaris van CVZL door Leeuwenborgh zijn overgenomen, alsmede minimaal vijf werknemers van het personeel van CVZL. 4.5.2. CVZL brengt hiertegen in dat een deel van de verouderde inventaris van CVZL tegen boekwaarde is overgedragen aan Leeuwenborgh. Er is geen sprake geweest van overname van alle bedrijfsmiddelen en inventaris. Evenmin zijn de werknemers overgenomen. Er zijn vijf werknemers overgegaan naar Leeuwenborgh, waarvan er vier gewoon hebben gesolliciteerd op vacatures. Er zijn geen bedrijfsactiviteiten overgedragen. Leeuwenborgh houdt zich niet bezig met omscholing van werklozen. Er is geen behoud van identiteit. 4.5.3. Het hof overweegt als volgt. Hetgeen [X.] ter onderbouwing van zijn stelling aanvoert, te weten overgang van de activa en van een gedeelte van het personeel dat op diverse plekken in het onderwijs bij Leeuwenborgh kon worden ingezet, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van de overgang van een bedrijfsonderdeel van CVZL of van een economische eenheid binnen CVZL naar Leeuwenborgh. Dat wordt niet anders nu er – ook blijkens de aanvraag voor ontslagvergunning van CVZL - in de loop van het jaar 2005 en per 1 januari 2006 in totaal negen werknemers van CVZL naar Leeuwenborgh zijn gegaan en Leeuwenborgh enkele lopende opleidingstrajecten heeft overgenomen. Leeuwenborgh en CVZL hebben in dit geding gesteld dat Leeuwenborgh de bedrijfsactiviteit van CVZL, te weten het HVS onderwijs niet heeft overgenomen, en dat de overgenomen activa en personeel geen aparte economische eenheid met een eigen identiteit vormden. Dit wordt niet voldoende gemotiveerd weersproken door de stellingen van [X.], zodat in rechte niet kan worden aangenomen dat Leeuwenborgh de onderneming van CVZL of een deel daarvan heeft overgenomen in de zin van artikel 7:662 Burgerlijk Wetboek. De vorderingen gericht tegen Leeuwenborgh zijn daarom reeds op deze grond terecht door de kantonrechter afgewezen. 4.6.1. [X.] voert voorts aan dat de subsidiegelden die in het kader van de inpassing van CVZL binnen de ROC’s werden verstrekt door de minister bestonden uit een prestatie afhankelijk deel en een prestatieonafhankelijk deel. De ROC’s dienden als tegenprestatie voor dat prestatieonafhankelijk deel enerzijds de HVS, waarmee CVZL zich bezig hield, te integreren en verder te ontwikkelen binnen de ROC’s en anderzijds het personeel van de CVZL in te ordenen bij de ROC’s. CVZL heeft verzuimd haar personeel in te ordenen bij Leeuwenborgh opleidingen, of elders. Personeelsleden van CVZL werden bij de invulling van vacatures bij ROC aangemerkt als externe kandidaten. Voorts is volgens [X.] gebleken dat er door de ROC’s fictieve facturen zijn uitgeschreven voor HVS-scholing met als doel subsidiegelden van CVZL naar zichzelf over te hevelen. De ontwikkeling van de HVS-scholingsmethodiek is daarmee op niets uitgelopen. In zijn verweer bij de CWI wijst [X.] erop dat bij de aanvang van het schooljaar 2004 de afdelingen metaal, elektro en bouw van het CVZL geïntegreerd zijn in Leeuwenborgh. Voorts zijn instructeurs van CVZL ingezet bij diverse ROC-activiteiten. Daardoor ontstond er bij CVZL een tekort aan personele en facilitaire capaciteit, waardoor CVZL niet kon voldoen aan de vraag naar scholing, en deze scholing diende te worden uitbesteed. Dat heeft veel onduidelijkheid veroorzaakt bij de afdeling verkoop van CVZL. Er moest zelfs voor een zestal cursisten een extern opleidingsinstituut worden ingeschakeld. Niet de door CVZL bij de ontslagaanvraag genoemde ontwikkelingen in de markt, maar wanbeleid lag aan de ontslagaanvragen ten grondslag. Vanaf 1 januari 2004, toen CVZL geheel door Leeuwenborgh werd overgenomen, heeft bij Leeuwenborgh nimmer de intentie bestaan om een gezonde onderneming te ontwikkelen. CVZL werd als sterfhuis aangewend. Door de slechte bedrijfsvoering en de oneigenlijke aanwending van subsidiegelden is de arbeidsplaats van [X.] verloren. [X.] wijst ter onderbouwing van zijn mening naar het advies van de personeelsvertegenwoordiging d.d. 8 november 2005 (prod. 2 inl. dagv.) 4.6.2. CVZL heeft hiertegen het volgende ingebracht. In 2002 werden de centra vakopleidingen overgenomen door de ROC’s. Omdat er in Zuid-Limburg twee ROC’s waren, en het niet de bedoeling was om de activiteiten van de Stichting Centrum Vakopleiding in Zuid-Limburg te splitsen is besloten om de overgang van de activiteiten naar de ROC’s te realiseren door de oprichting van de besloten vennootschap, CVZL, waarvan de twee ROC’s aandeelhouders werden en waarin de activiteiten van het centrum vakopleiding werden ondergebracht. De minister heeft hiermee ingestemd en subsidie toegekend aan CVZL. CVZL werd geconfronteerd met het feit dat de reïntegratiemarkt drastisch terugliep. De reïntegratiebedrijven kregen van hun opdrachtgevers vrijwel geen budget meer voor de omscholing van werklozen en streefden ernaar de werklozen zo spoedig mogelijk weer aan het werk te krijgen. Hierin paste geen omscholing. HVS is aanvankelijk wel verder ontwikkeld door Arcus en Leeuwenborgh. De facturen die Arcus en Leeuwenborgh in dat verband aan CVZL hebben gestuurd zijn correct en werden steeds voorzien van een accountantsverklaring, zoals blijkt uit productie 20 bij repliek in eerste aanleg. De minister heeft een en ander steeds goedgekeurd. De subsidies waren bedoeld voor de praktijkscholing HVS, de doorontwikkeling van HVS en de inordering van het personeel en niet om de werkgelegenheid van de werknemers van CVZL te garanderen. Het was de bedoeling dat CVZL na 31 december 2005 zonder subsidie moest kunnen bestaan. De subsidies kwamen met ingang van 1 januari 2006 te vervallen. Met subsidies was de exploitatie in de jaren 2003 en 2004 al niet rendabel. Zonder subsidies zou er in 2004 een exploitatieverlies zijn geweest van € 1.080.719,- en in 2005 van € 522.075,-. Nu de subsidies vervielen, was er voor CVZL derhalve geen toekomst meer. De HVS methode is erg duur, vanwege het individuele karakter ervan. Voor de scholingen die laatstelijk via CVZL hebben plaatsgevonden zijn de kosten uit een deel van de subsidie betaald, omdat de cursussen anders te duur zouden zijn. Er is in de markt onvoldoende vraag om een dergelijke opleiding zonder subsidies rendabel te maken. 4.6.3. Het hof oordeelt als volgt. Hiervoor onder 4.4. heeft het hof reeds geoordeeld dat het onvermijdelijk was dat CVZL haar bedrijfsactiviteiten per 1 januari 2006 wegens oplopende verliezen diende te staken, en CVZL er mitsdien groot belang bij had om de dan nog bij haar in dienst zijnde werknemers te ontslaan. Voorts is voldoende aannemelijk geworden, dat het voortzetten van het HVS-onderwijs door Leeuwenborgh, zonder subsidies eveneens verliesgevend zou zijn, in aanmerking genomen het door CVZL onweer- sproken gestelde toenemende beleid van reïntegratiebedrijven om werknemers zonder omscholing zo snel mogelijk te trachten te herplaatsen. De inspanningen die gemoeid zijn geweest met het onderzoeken cq ontwikkelen van eenzelfde systeem binnen Leeuwenborgh hebben dan ook niets opgeleverd. Het verwijt van [X.] dat CVZL en Leeuwenborgh de subsidies onjuist zouden hebben aangewend, oordeelt het hof onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd, met name daar waar tussen partijen vaststaat dat de rekeningen van Leeuwenborgh aan CVZL steeds gepaard gingen met een accountantsverklaring. De stelling van [X.] dat CVZL het subsidiegeld anders had moeten besteden, met name aan het inpassen van het personeel van CVZL in de organisatie van Leeuwenborgh, oordeelt het hof niet van belang voor de beoordeling van de vraag of dit ontslag kennelijk onredelijk is. Bij de besteding van die gelden hoort immers een zekere beleids- en keuzevrijheid van CVZL en Leeuwenborgh. Daarbij kan in redelijkheid niet van Leeuwenborgh verwacht worden dat zij werknemers die zij niet nodig heeft in haar organisatie met behulp van de tijdelijk verstrekte subsidies in dienst neemt of houdt. De HVS methode was immers niet kostendekkend gebleken en werd door Leeuwenborgh niet voortgezet. Daarbij komt dat vele werknemers van CVZL in dienst getreden zijn van Leeuwenborgh in de loop van het jaar 2005, deels in functies binnen de onderwijsactiviteiten van Leeuwenborgh en deels door hen te detacheren en later in te zetten op diverse andere plaatsen binnen Leeuwenborgh. In aanmerking genomen dat de facturen van Leeuwenborgh aan CVZL steeds zijn voorzien van een accountantsverklaring en dat niet gesteld of gebleken is dat de minister subsidies zou hebben teruggevorderd, wordt de stelling van [X.] verworpen dat Leeuwenborgh en Arcus fictieve facturen zouden hebben verstuurd (waarvan dan ook zou moeten worden aangenomen dat CVZL daarvan kennis had en samenzweerde met Leeuwenborgh en Arcus). Dit alles in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat de aan het ontslag ten gronde gelegde bedrijfseconomische redenen juist zijn en wordt de stelling van [X.] dat er een valse of voorgewende reden zou zijn verworpen. 4.7.1. [X.] verwijt CVZL voorts dat zij niet heeft voldaan aan haar verplichting te trachten [X.] te herplaatsen bij aan haar gelieerde ondernemingen of hem te ondersteunen bij het zoeken naar ander werk binnen en buiten de onderneming. Andere werknemers van CVZL zijn elders geplaatst en gedetacheerd in functies die [X.] ook zeer goed had kunnen invullen. Er is daarbij niet op anciënniteit gelet. 4.7.2. CVZL brengt hiertegen het volgende in. Leeuwenborgh richt zich op regulier middelbaar beroepsonderwijs en geeft onderwijs aan kinderen vanaf 16 jaar. Haar eigen werknemers hebben bij herplaatsing voorrang boven die van CVZL. Zij heeft in de loop van 2003-2006 een behoorlijk aantal werknemers van CVZL in dienst genomen. [X.] kon echter niet binnen Leeuwenborgh worden herplaatst. Leeuwenborgh heeft geen accountmanagers in dienst. [X.] is acht jaar geleden veranderd van de functie van trainer naar accountmanager vanwege gezondheidsproblemen. CVZL heeft [X.] aangemeld bij het Limburgs Interim Functie vervullingtraject (LIFT). Zij heeft hem onder de aandacht gebracht van Ictopus en Yonder. [X.] heeft er de voorkeur aan gegeven om in plaats van het volgen van een outplacement traject een bedrag van € 5.000,- extra ontslagvergoeding te ontvangen. 4.7.3. Het hof oordeelt te dien aanzien dat volgens het overeengekomen sociaal plan (productie 11 bij de ontslagaanvraag bij de CWI) bij het herplaatsen van werknemers bij andere bedrijven via de mobiliteitspool, paragraaf 3.3.2 sociaal plan, gezocht wordt naar een uitwisselbare vacature bij Leeuwenborgh, waarbij bij gelijke geschiktheid van kandidaten, de werknemer met de hoogste anciënniteit wordt aangewezen. Partijen zijn het er echter over eens dat Leeuwenborgh geen functies als accountmanager, de functie van [X.], kent, zodat [X.] niet volgens de regels van het sociaal plan voor een herplaatsing bij Leeuwenborgh in aanmerking kwam. Niet gesteld of gebleken is overigens dat CVZL ten aanzien van [X.] voor wat betreft de begeleiding naar een andere functie niet gehandeld zou hebben volgens de regels van het sociaal plan. Voorts heeft [X.] erkend dat hij gekozen heeft voor betaling van een som ineens in plaats van gebruik te maken van het aanbod van CVZL een outplacementbureau in te schakelen. Dit alles in aanmerking genomen, oordeelt het hof het ontslag niet kennelijk onredelijk vanwege het niet nakomen van outplacement- of herplaatsinginspanningen voorzover die in casu van CVZL als goed werkgeefster verwacht mochten worden. 4.8.1. [X.] heeft voorts aangevoerd dat het ontslag grote financiële gevolgen voor hem heeft, omdat hij er niet in slaagt ander werk te vinden. Hij was ten tijde van het ontslag 55 jaar oud. Hij zal vanaf zijn 60ste jaar in de bijstand terecht komen. 4.8.2. CVZL heeft hiertegen aangevoerd, onder verwijzing naar de door [X.] in het geding gebrachte productie 5 in 1e aanleg, dat [X.] tot zijn 60ste jaar een loongerelateerde WW-uitkering ontvangt en in totaal, met de lijfrente, een inkomen zal hebben van € 2.128,- netto per maand. Dat is slechts 62,- netto minder dan toe hij nog in dienst was. CVZL heeft alle resterende financiële middelen per december 2005 gebruikt voor het sociaal plan. Deze verplichtingen zijn opgenomen in de jaarrekening over 2005. 4.8.3. Het hof stelt vast dat de aan [X.] toegekende ontslagvergoeding volgens het sociaal plan voorziet in handhaving van een vrijwel gelijk inkomen gedurende vijf jaar na het ontslag, tot aan zijn 60ste jaar. Daarna valt [X.] aanmerkelijk in inkomen terug. Weliswaar worden de lijfrente-uitkeringen niet met de IOAW verrekend, doch daar staat tegenover dat het inkomen van zijn echtgenote in mindering zal worden gebracht op de IOAW-uitkering waarvoor hij in aanmerking komt, en is dat inkomen volgens onbetwiste opgave van [X.] vrijwel gelijk aan die uitkering. Alle hiervoor in dit arrest besproken omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder zowel het grote nadeel dat voor [X.] na vijf jaar werkloosheid mogelijk ontstaat, maar ook de noodzaak van CVZL om haar bedrijf te beëindigen en haar werknemers te ontslaan, is het hof van oordeel dat de volgens het sociaal plan aan [X.] toegekende vergoeding alleszins redelijk is, ook in het geval er meer activa in CVZL aanwezig zouden zijn dan nu gereserveerd zijn voor de afvloeiings- maatregelen. Het hof is dan ook van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat de gevolgen van de opzegging voor [X.] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van CVZL bij de opzegging. Het aan [X.] gegeven ontslag wordt niet kennelijk onredelijk geoordeeld. Het hoger beroep faalt derhalve. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd onder verbetering en aanvulling van gronden. 4.9. Aan het door [X.] gedaan bewijsaanbod, voorzover nog niet besproken, wordt als te vaag dan wel niet ter zake dienend voorbijgegaan. 4.10. [X.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep gevallen aan de zijde van CVZL. 5. De uitspraak Het hof: bekrachtigt onder verbetering en aanvulling van gronden het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [X.] in de kosten van het hoger beroep gevallen aan de zijde van CVZL, welke kosten tot op heden worden vastgesteld op € 251,- terzake verschotten en op € 7.896,- terzake salaris advocaat. Dit arrest is gewezen door mrs. Spoor, Slootweg en Van Griensven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 december 2008.