Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7878

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-12-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers92624 KG ZA 08-365
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kort geding. Door de kantonrechter verstrekte machtiging tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling, in verband met niet betalen sancties op grond van de Wet adminstratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Vraag of de gijzeling onrechtmatig is.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 92624 / KG ZA 08-365 Vonnis in kort geding van 26 november 2008 in de zaak van [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, advocaat mr. B. Bentem te Zwolle, tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN, zetelend te 's-Gravenhage, verweerster, advocaat mr. J.P. Matze te 's-Gravenhage. Partijen zullen hierna [eiseres] en de staat genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de aan de officier van justitie te Leeuwarden betekende dagvaarding - de mondelinge behandeling van 17 november 2008 alwaar alleen [eiseres] en haar advocaat verschenen zijn - de mondelinge behandeling van 20 november 2008 op welke zitting de advocaat van [eiseres] verschenen is en waar de staat vrijwillig verschenen is - de pleitnota van [eiseres] - de pleitnota van de staat. 1.2. Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Aan [eiseres] zijn dertien sancties in de zin van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: de Wet Mulder) opgelegd. Het gaat om snelheidsoverschrijdingen van 4, 4, 6, 6, 10, 18, 20, 22 km per uur, het niet dragen van een gordel, twee keer (net) rijden door rood licht, een keuringsbewijs dat zijn geldigheid had verloren en het stilstaan met een voertuig daar waar dat vanwege een stopbord niet mocht. [eiseres] dient voor deze sancties een bedrag van € 1.434,40 te voldoen (inclusief verhogingen). [eiseres] heeft tot op heden niet betaald. 2.2. Op 30 november 2006 heeft de kantonrechter van deze rechtbank met toepassing van artikel 28 van de Wet Mulder de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden gemachtigd om ten aanzien van vier van die sancties het dwangmiddel gijzeling voor de duur van achtentwintig dagen toe te passen. 2.3. Op 8 januari 2007, 22 januari 2007, 5 februari 2007 en 21 januari 2008 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden eveneens op grond van artikel 28 van de Wet Mulder wederom gemachtigd om ten aanzien van de negen resterende sancties het dwangmiddel gijzeling voor de duur van in totaal drieënzestig dagen toe te passen. 2.4. De kantonrechter heeft in al zijn uitspraken overwogen dat verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van de Wet Mulder niet of niet volledig heeft plaatsgevonden, dat [eiseres] behoorlijk is opgeroepen en dat zij ter zitting niet is verschenen. Voor alle zittingen is [eiseres] opgeroepen bij openbaar exploot. 2.5. Op 11 september 2008 is [eiseres] aangehouden en in gijzeling genomen. [eiseres] verblijft vanaf 12 september 2008 in het Huis van Bewaring te Breda. Op 11 december 2008 zal zij de laatste gijzeling ingevolge de hiervoor vermelde verstrekte machtigingen hebben ondergaan. 3. Het geschil 3.1. [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat de gevangenhouding/ingijzelhouding van [eiseres] met onmiddellijke ingang wordt opgeheven dan wel wordt geschorst onder nader door de voorzieningenrechter te bepalen voorwaarden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de staat na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met de nakoming/uitvoering ervan, met veroordeling van de staat in de proceskosten. 3.2. De staat voert verweer, met conclusie tot afwijzing van de vordering kosten rechtens, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Voor het geval het tot een (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering mocht komen concludeert de staat tot afwijzing van de gevorderde dwangsom op de grond dat de staat gerechtelijke uitspraken pleegt na te komen 3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de staat ten opzichte van haar onrechtmatig handelt door haar nog langer in gijzeling te houden. 4.2. Ter gelegenheid van de tweede mondelinge behandeling heeft [eiseres] aangevoerd dat zij niet behoorlijk is opgeroepen als gevolg waarvan zij zich ten overstaan van de kantonrechter niet heeft kunnen verdedigen. [eiseres] stelt dat wanneer zij in de gelegenheid was geweest om bij de kantonrechter haar verhaal te kunnen doen, de kantonrechter nimmer een machtiging verstrekt zou hebben tot 91 dagen gijzeling. [eiseres] wijst er in dit kader op dat zij na de vuurwerkramp in Enschede depressief is geraakt, mede waardoor haar twee kinderen uit huis geplaatst zijn en dat zij juist weer het contact met haar kinderen aan het opbouwen was. Dit klemt volgens [eiseres] te meer omdat haar zoon verstandelijk beperkt is en weliswaar niet bij haar woont, maar er wel op rekent dat zij er in het weekend is om hem te verzorgen en op te voeden. Verder wijst [eiseres] er op dat haar dochter nog maar zes jaar oud is, en zij er aan hecht het contact dat verstoord is, te herstellen. Ook maakt [eiseres] zich zorgen om haar huurwoning. Zij voert aan dat haar echtgenoot de huurwoning heeft verlaten, en dat zij niet weet of de huur wordt betaald. Tot slot werpt [eiseres] op dat zij zou beginnen met een werkweek van 20 uur aangevuld met een uitkering WWB en dat zij hier als gevolg van de gijzeling geen uitvoering aan kan geven. 4.3. De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van de onderhavige vorderingen tot opheffing dan wel schorsing van de maatregel van gijzeling voorop dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de burgerlijke rechter tot een eigen oordeel komt over de gerechtvaardigdheid of rechtsgeldigheid van de verleende machtigingen. Met dit stelsel is in algemene zin niet verenigbaar dat degene op wie een rechterlijke machtiging tot gijzeling betrekking heeft de gelegenheid zou hebben om door een vordering tegen de staat op grond van onrechtmatige daad de juistheid van een beslissing van de kantonrechter dan wel de aanvaardbaarheid van de procesgang die tot diens beslissing heeft geleid, tot onderwerp van een nieuw geding te maken en aldus door de burgerlijke rechter te laten toetsen. De voorzieningenrechter dient in beginsel uit te gaan van de rechtmatigheid van de door de kantonrechter verleende machtigingen. De voorzieningen¬rechter dient zich derhalve bij de beoordeling van de vordering van [eiseres] terughoudend op te stellen. De voorzieningenrechter laat hier dan ook verder buiten bespreking de door [eiseres] geformuleerde argumenten dat het opgelegde dwangmiddel buitenproportioneel zou zijn, dat het dwangmiddel oneigenlijk wordt gebruikt, dat mede door de lange duur het punitief karakter van de maatregel is verlaten en dat de redelijkheid en billijkheid de uitvoering van de maatregel van gijzeling opzij zetten. 4.4. Op het hiervoor geformuleerde uitgangspunt wordt slechts een uitzondering gemaakt indien zich (zeer) bijzondere omstandigheden voordoen of wanneer zich tijdens de procedure tot het verkrijgen van de machtigingen onregelmatigheden hebben voorgedaan, zoals de door [eiseres] gestelde situatie dat zij niet behoorlijk is opgeroepen. 4.5. [eiseres] heeft overgelegd een uittreksel uit het persoonsregister van de gemeente [woonplaats], waarin is opgenomen dat zij vanaf 10 oktober 2005 in de gemeente is gevestigd en dat zij vanaf 17 oktober 2007 op haar huidige adres woont. Dit lijkt op het eerste gezicht niet te rijmen met de oproepingen van [eiseres] bij openbaar exploot alsof zij niet over een vaste woon- of verblijfplaats zou beschikken. Uit de door de staat overgelegde stukken van het CJIB blijkt evenwel dat [eiseres] vanaf 10 oktober 2005 niet altijd een vaste woon- of verblijfplaats gehad heeft. De voorzieningenrechter maakt uit die stukken op dat het CJIB de adresgegevens van [eiseres], zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, herhaaldelijk heeft geverifieerd. Zo blijkt uit een check van die gegevens op 27 juni 2006 dat [eiseres] op dat moment geen vaste woon- of verblijfplaats had. Op 12 december 2007 heeft het CJIB geconstateerd dat [eiseres] op haar huidige adres verblijft. Dit correspondeert met het door [eiseres] overgelegde uittreksel waarin is vermeld dat zij daar vanaf 17 oktober 2007 verblijft. Tegen de achtergrond dat de machtigingen zijn verstrekt in de periode van 30 november 2006 tot en met 21 januari 2008 en de uiteenzetting van de staat dat tussen de oproeping en de zitting een periode van enkele maanden kan zitten, valt geenszins uit te sluiten dat [eiseres] op het moment van de betekening van de oproepingsexploten geen vaste woon- of verblijfplaats had. [eiseres] heeft het tegendeel in dit kort geding naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk weten te maken. Omdat ook de kantonrechter in zijn machtigingen van 30 november 2006 en 8 januari 2007, 22 januari 2007, 5 februari 2007 en 21 januari 2008 heeft vastgesteld dat [eiseres] behoorlijk is opgeroepen, oordeelt de voorzieningenrechter aannemelijk dat de oproeping van [eiseres] volgens de regels is gegaan. 4.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook geen andere (zeer) bijzondere omstandigheden zijn gebleken op basis waarvan de gijzeling kan worden opgeheven dan wel geschorst. Het belang van [eiseres] bij het opbouwen van het contact met haar kinderen is niet een zodanig belang. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de kinderen niet bij [eiseres] wonen. 4.7. De voorzieningenrechter merkt nog op dat daar waar [eiseres] in haar dagvaarding zich bereid heeft verklaard om zich in te spannen om de boetes in twee termijnen te betalen, een aanbod van de staat is gevolgd om de boetes in twee termijnen te betalen. 4.8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd. De voorzieningenrechter vindt aanleiding de kosten te compenseren op de in het dictum te vermelden wijze. 5. De beslissing De voorzieningenrechter: 1. weigert de gevraagde voorzieningen; 2. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. M. Jansen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. Velsink op 26 november 2008.?