Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7903

Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2008-12-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/700709-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Oplegging ISD-maatregel. Mogelijk (latent) aanwezige psychiatrische problematiek staat niet in de weg aan oplegging van de ISD-maatregel. De ‘Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers’ doelt op een psychiatrische contra-indicatie als bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De afwezigheid van een in concreto uitgewerkt ISD-behandelplan staat evenmin aan oplegging van de maatregel in de weg. Nog daargelaten dat de Richtlijn expliciet vermeldt dat voor het al dan niet vorderen van de maatregel niet van belang is of vooruitzicht bestaat op een programma, heeft het navolgende te gelden. De wetgeschiedenis van de ISD-maatregel laat zien dat de maatregel primair strekt tot bestrijding van overlast en dat behandeling geen prioriteit is. Interventie zal alleen plaatsvinden als daarvoor bij verdachte een duidelijk aanknopingspunt bestaat.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/700709-08 Uitspraakdatum: 19 december 2008 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 december 2008 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] (Somalië), ingeschreven volgens de GBA te [adres], thans gedetineerd in [Huis van Bewaring]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 15 september 2008 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (merk Soho), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Vroom & Dreesmann, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Oordeel van de rechtbank 3.1. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat: hij op 15 september 2008 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (merk Soho), toebehorende aan Vroom & Dreesmann. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.2 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen, waarbij het hier na te noemen schriftelijk stuk slechts tot bewijs wordt gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen: • de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: Ik was op 15 september 2008 bij de Vroom en Dreesmann aan de Rivièradreef te Haarlem. Het alarm ging toen af. • Een aangifteformulier winkeldiefstal, opgemaakt door [getuige 1] (dossierpagina 16-18), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: Op 15 september 2008 nam verdachte een portemonnee van het merk Soho weg bij de Vroom en Dreesmann te Haarlem en rekende deze niet af. Vervolgens probeerde hij het pand te verlaten. De man gaf op te zijn genaamd [verdachte]. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (dossierpagina 19-20), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: Over de aanhouding ter zake van winkeldiefstal op maandag 15 september 2008 kan ik verklaren dat ik door een collega, [getuige 2], op de hoogte werd gebracht dat zij een klant een portemonnee in zijn jaszak had zien steken en dat deze naar de uitgang aan de kant van het Californiaplein liep. Ik liep ook naar die uitgang. Daar stonden [getuige 2] en de man, die [verdachte] bleek te heten. Het alarm was afgegaan. Ik haalde de portemonnee langs het poortje en het alarm ging inderdaad weer af. Ik heb [verdachte] toen aangehouden. [getuige 2] zei dat ze [verdachte] kende van een winkeldiefstal van een tijdje geleden. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] (dossierpagina 21-22), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: Ik werk bij Vroom en Dreesmann aan de Rivièradreef te Haarlem. Op 15 september 2008 ben ik getuige geweest van een winkeldiefstal. Ik zag dat een man van Afrikaanse afkomst naar de horlogerie liep, dat hij een zwart lederen portemonnee in zijn jaszak stopte en dat hij naar de uitgang liep. Toen hij langs de poortjes liep bij de uitgang ging het alarm af. Ik liep naar hem toe en vroeg of hij alles afgerekend had. Ik voelde in zijn zakken en trof daarin de portemonnee aan, voorzien van kaartjes en prijskaartje. Dit was de portemonnee die hij in zijn zak had gestoken. Zowel ik als mijn chef hebben de portemonnee nog eens langs de alarmpoortjes gehaald en beide keren trad het alarm in werking. Bij een reguliere aankoop wordt het alarm gedeactiveerd. 3.3. Bewijsoverweging Verdachte heeft ontkend dat hij de bij hem aangetroffen portemonnee van het merk Soho bij Vroom en Dreessmann heeft gestolen. Op grond van de verklaring van de getuige Kroon en in aanmerking genomen dat het alarm afging toen verdachte met die, nog van een prijskaartje en een beveiligingstag voorziene, portemonnee, naar buiten ging, is de rechtbank van oordeel dat verdachte die portemonnee bij Vroom en Dreesmann heeft gestolen. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank ook nog dat verdachte wisselend en daarmee ongeloofwaardig heeft verklaard over de wijze waarop hij aan die portemonnee is gekomen. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: diefstal. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de maatregel 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren, met een tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel na 9 maanden. 6.2 Maatregel Bij de beslissing over de aan verdachte op te leggen maatregel heeft de rechtbank zich laten laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Brijder Verslavingszorg uitgebrachte rapport van 29 augustus 2008 is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Uit het 9 pagina’s tellende, hem betreffende, uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte in het verleden veelvuldig en regelmatig in aanraking is geweest met de politie en justitie, met name in verband met soortgelijke feiten, en hij onder meer in september 2008 nog is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een in mei 2008 gepleegde winkeldiefstal. De thans bewezenverklaarde diefstal is (wederom) een ergerlijk feit dat voor de benadeelde hinder en schade met zich meebrengt. De raadsvrouw van verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel niet kan worden gevorderd, nu verdachte niet voldoet aan de door het openbaar ministerie gehanteerde ‘Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers’ (hierna: de Richtlijn). Aan het vorderen en opleggen van de ISD-maatregel staat naar de mening van de raadsvrouw in de weg dat volgens voornoemde Richtlijn geen ISD-maatregel wordt gevorderd wanneer de verdachte niet meer dan 10 HKS-antecedenten heeft. Dat is hier het geval volgens de raadsvrouw, nu verdachte precies 10 HKS-antecendenten heeft. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, moet uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie worden opgemaakt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar wel meer dan 10 processen-verbaal wegens misdrijf tegen zich heeft zien opmaken. Voorts heeft de raadsvrouw van verdachte zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de mogelijk aanwezige psychiatrische problematiek van verdachte in de weg staat aan het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar stelling en overweegt het volgende. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de ISD-maatregel zich niet richt op personen die kampen met zware psychiatrische problematiek. Op zichzelf behoeft echter mogelijk (latent) aanwezige psychiatrische problematiek niet in de weg te staan aan oplegging van de ISD-maatregel. Daarbij verdient opmerking dat de Richtlijn doelt op een psychiatrische contra-indicatie als bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken dat er bij verdachte sprake is van een dermate ernstige psychiatrische problematiek dat strafbare feiten als door verdachte begaan, aan hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in het geheel niet kunnen worden toegerekend, zodat de Richtlijn niet aan het vorderen van de ISD-maatregel in de weg staat. Evenmin staat de wet – gelet op de wetsgeschiedenis - aan het opleggen van de ISD-maatregel aan verdachte in de weg. Mocht op een later tijdstip blijken dat er sprake is van een zodanig ernstige psychiatrische problematiek, dat die aan een zinvolle tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel in de weg staat, dan kan dit bij een tussentijdse beoordeling conform artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht aan de orde gesteld worden. De rechtbank volgt de raadsvrouw evenmin in haar stelling dat de ISD-maatregel niet opgelegd dient te worden, nu er geen in concreto uitgewerkt ISD-behandelplan is. Nog daargelaten dat de Richtlijn expliciet vermeldt dat voor het al dan niet vorderen van de maatregel niet van belang is of vooruitzicht bestaat op een programma, heeft het navolgende te gelden. De wetgeschiedenis van de ISD-maatregel laat zien dat de maatregel primair strekt tot bestrijding van overlast en dat behandeling geen prioriteit is. Interventie zal alleen plaatsvinden als daarvoor bij verdachte een duidelijk aanknopingspunt bestaat. Anders dan de raadvrouw is de rechtbank dan ook van oordeel dat het ontbreken van een plan van aanpak niet in de weg staat aan het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank Haarlem heeft in haar vonnis van 12 september 2008 weliswaar overwogen dat de ISD-maatregel op dat moment niet aan verdachte opgelegd diende te worden wegens het ontbreken van een in concreto uitgewerkt ISD-behandelprogramma, maar naar het oordeel van de rechtbank behoort thans, nu verdachte wederom en zo kort na de vorige veroordeling een strafbaar feit heeft begaan, de bestrijding van overlast te prevaleren. In het navolgende wordt ingegaan op de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel. Verdachte is aangemerkt als zeer actieve veelpleger en is blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 16 september 2008 in de vijf jaren voorafgaand aan het thans bewezenverklaarde feit tenminste driemaal wegens (winkel)diefstal onherroepelijk veroordeeld tot (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straffen. Het feit waarvoor verdachte bij dit vonnis wordt veroordeeld, is begaan na de tenuitvoerlegging van voornoemde straffen. Gezien het strafrechtelijke verleden van verdachte bestaat er ernstig gevaar voor recidive en daarmee is de veiligheid van goederen of personen in het geding. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De rechtbank heeft kennisgenomen van het ISD voorlichtingsrapport van 29 augustus 2008 van de Brijder Verslavingszorg. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in: ‘Betrokkene heeft geen vast onderdak. Zijn postadres is [adres] en daar komt betrokkene in aanraking met kennissen, waardoor de kans op het plegen van een delict wordt vergroot. Aangezien betrokkene momenteel ernstig ziek is (er is in detentie TBC geconstateerd), is er een gevaar voor de eigen gezondheid als betrokkene op straat blijft leven. Betrokkene heeft momenteel diverse schulden en een alcoholverslaving waarin hij moet voorzien. Betrokkene heeft geen dagbesteding en brengt zijn dagen voornamelijk door met vrienden, van wie de meesten ook drinken en in het daklozencircuit zitten. Hij heeft grote moeite zichzelf staande te houden en ziet zelf geen mogelijkheden om zijn problemen op te lossen. Ondanks dat hij weet dat hij leverklachten heeft en zijn gezondheid in gevaar is, blijft hij in grote mate alcohol drinken, hetgeen wijst op zelfdestructief gedrag. Betrokkene is sociaal niet vaardig en kan zich moeilijk in een ander verplaatsen. Door zijn gedrag is hij moeilijk begeleidbaar en moeilijk te plaatsen bij zorginstellingen. Het vorig jaar opgelegde toezicht heeft weinig baat gehad, omdat betrokkene zijn afspraken niet nakwam. Betrokkene geeft aan dagelijks khat te gebruiken om rustiger van te worden. Betrokkene heeft keelkanker gehad en klaagt over buikpijn. Door het dagelijkse gebruik en de hoge mate waarin betrokkene khat gebruikt, lijkt hij afhankelijk te zijn geraakt van khat. Hij zou de laatste maanden 7 à 8 halve liters bier per dag drinken. In 2005 is betrokkene bij de Brijder geweest voor een opname in de Detox. Betrokkene had op de dag van de opname blikjes bier bij zich en bedreigde het personeel, waardoor hij meteen weer uit de kliniek is gezet. Geen enkele instantie wenst hem nog te begeleiden. Betrokkene scoort op alle leefgebieden in de RISc, behalve die van familie en gezin, omdat daar de nodige informatie over ontbreekt. Betrokkene lijkt zich niet bewust van de ernst van de situatie, zowel in gezondheid als delictgedrag en ziet geen andere oplossingen. De kans op recidive is zeer aanwezig.’ Gezien de stukken en gelet op het onderzoek ter terechtzitting en de indruk die de rechtbank daar zelf van de verdachte heeft gekregen, verenigt de rechtbank zich met de inhoud van het rapport van de Brijder Verslavingszorg en neemt zij de conclusies en adviezen daaruit over en maakt die tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat er van verdachte een groot recidivegevaar uitgaat en dat de enige reële mogelijkheid om dit gevaar te beperken is om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Bij dit laatste is tevens van belang dat verdachte er blijk van heeft gegeven de ernst van zijn problematiek niet in te zien en dat verdachte door zijn gedrag moeilijk begeleid- en behandelbaar is buiten het gedwongen kader van de ISD-maatregel. Nu ook overigens aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de maatregel is voldaan, zal de rechtbank gelasten dat verdachte wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders. De rechtbank ziet geen aanleiding de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen, nu de bereidheid tot begeleiding en behandeling bij verdachte thans ontbreekt en verdachte binnen enkele weken nadat hij de vrijheidsstraf hem opgelegd bij vonnis van de rechtbank Haarlem d.d. 12 september 2008 had ondergaan, opnieuw is overgegaan tot het plegen van een strafbaar feit. Gelet op de aard van de ISD-maatregel, zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen, waarbij door de rechtbank geen aftrek zal worden toegepast van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts zal de rechtbank, conform de vordering van de officier van justitie, bepalen dat na negen maanden een tussentijdse beoordeling plaatsvindt. De officier van justitie dient derhalve uiterlijk acht maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank te berichten over de noodzakelijkheid of wenselijkheid van het voortduren van de maatregel. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht: artikelen 38m, 38n, 38s, 310. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE (2) JAREN, zonder aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bepaalt dat het openbaar ministerie uiterlijk acht maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de noodzakelijkheid of wenselijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. R.E.A. Toeter, voorzitter, mrs. J.M. van Santen en M. Malsch, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Gruijters, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2008. mr. Malsch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.