Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7930

Datum uitspraak2008-12-12
Datum gepubliceerd2008-12-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers08/ 2122 en 08/ 2183
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres is ten onrechte als werknemer voor de sociale verzekeringswetten aangemerkt omdat sprake was van een gefingeerd dienstverband. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk arbeid in dienst van het uitzendbureau heeft verricht. Verweerder heeft dan ook terecht de Wazo-uitkering van eiseres ingetrokken en de ten onrechte uitgekeerde bedragen teruggevorderd.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/2122 WARZO en AWB 08/2183 WARZO Uitspraak in het geding tussen [naam], wonende te [plaats], eiseres, gemachtigde mr. I.A. Groenendijk, advocaat te ‘s-Gravenhage, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Leiden, verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft verweerder eiseres medegedeeld, dat de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (hierna: ZW) met ingang van 31 maart 2005 wordt ingetrokken. Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft verweerder de ten onrechte door eiseres ontvangen ZW-uitkering over de periode van 31 maart 2005 tot en met 3 augustus 2005, ten bedrage van € 8.325,-- teruggevorderd. Tegen beide besluiten heeft eiseres bij brief van 9 september 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 15 april 2008 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) heeft eiseres bij brieven van 20 mei 2008 respectievelijk 22 mei 2008, aangevuld bij brief van 18 juni 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brieven van 22 juni 2008 verweerschriften ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2008. Aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mw. C. Schravesande. 2 Overwegingen Door de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) te Den Haag is in 2006 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de ondernemingen [uitzendbureau A BV] (hierna: [uitzendbureau A]) en [uitzendbureau B BV] (hierna: [uitzendbureau B]), gevestigd te [plaats]. Beide ondernemingen worden bestuurd door [naam] BV, die op haar beurt bestuurd wordt door een drietal Holding BV’s . Als feitelijk leidinggevenden van [uitzendbureau B] en [uitzendbureau A] kunnen respectievelijk [werkgever B] en [werkgever A] worden aangemerkt. Het onderzoek betreft de periode van 1 januari 2003 tot en met 30 mei 2006. In het kader van het onderzoek is onder meer de administratie van beide BV’s in beslag genomen. Ook is een aantal personen aangehouden en als verdachten gehoord. Uit het onderzoeksrapport komt naar voren dat [uitzendbureau A] vanaf 2001 werkzaamheden verrichtte voor tomatenkwekerij [inlener] in [plaats]. Vervolgens is [uitzendbureau B] als aparte rechtspersoon in het leven geroepen ten einde onderscheid te maken tussen het personeel dat werd uitgeleend aan [inlener] en personeel dat werd uitgeleend aan andere inleners. [Uitzendbureau B] was hoofdzakelijk actief bij [inlener], waarbij de werkzaamheden bestonden uit draaien, zakken, bladsnijden en bladbreken in de tomatenteelt. [Uitzendbureau A] was onder meer actief als uitlener van personeel in de chrysantenteelt. De SIOD heeft in zijn onderzoeksrapport geconcludeerd, dat afgezien van een paar Poolse vrouwen, die in 2004 en 2005 schoonmaakwerkzaamheden verrichtten, in de periode van 1 januari 2003 tot en met 30 mei 2006 geen vrouwen in dienst van [uitzendbureau B] werkzaamheden hebben verricht bij [inlener]. Deze conclusie strookte niet met de bij verweerder bekende jaarloonopgaven van [uitzendbureau B] over de jaren 2003 tot en met 2005, waarbij in die periode in totaal 70 vrouwen als werknemer zijn verantwoord. Op grond hiervan ontstond bij de SIOD het vermoeden dat er bij [uitzendbureau B] sprake was van gefingeerde dienstverbanden. De SIOD heeft van dat vermoeden melding gemaakt bij verweerder. Laatstgenoemde heeft naar aanleiding hiervan een zelfstandig onderzoek ingesteld. Eiseres is met ingang van 29 maart 2005 arbeidsongeschikt gemeld ten gevolge van zwangerschap op basis van een dienstverband bij [uitzendbureau B] dat vanaf 18 oktober 2004 bij verweerder stond geregistreerd. Bij besluit van 1 april 2005 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 31 maart 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (hierna: Wazo) in verband met zwangerschap toegekend. Nadat eiseres op 25 mei 2005 is bevallen heeft verweerder haar een Wazo-uitkering toegekend over de periode van 26 mei 2005 tot en met 3 augustus 2005. In de primaire besluiten heeft verweerder slechts de ZW genoemd en geen melding gemaakt van de Wazo. Nu de bestreden besluiten mede zijn gebaseerd op de bepalingen van de Wazo gaat de rechtbank er vanuit dat de herziening en terugvordering betrekking hebben op de door eiseres ontvangen Wazo-uitkering. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij van 18 oktober 2004 tot en met 30 maart 2005 bij [inlener] heeft gewerkt. Haar werkzaamheden bestonden uit bladeren plukken en tomaten afknippen. Dat zij heeft gewerkt blijkt onder meer uit de arbeidsovereenkomst en een verklaring van [werkgever B]. Eiseres is van mening dat het onderzoek door verweerder niet volledig is geweest. Verweerder kijkt met een verkokerde blik naar de zaak, omdat hij niet beschikt over het volledige SIOD-dossier. Verweerder heeft volstaan met het horen van de vrouwelijke collega’s van eiseres. Het is niet vreemd dat eiseres niet tot in detail kan verklaren over haar werk. Zij werd samen met andere werkneemsters met een busje opgehaald en weer teruggebracht. Onderweg en tijdens het werk werd er nauwelijks met elkaar gesproken. Verweerder hecht ten onrechte waarde aan de verklaring van [werkgever B] tegenover een jaloerse vriendin en aan de verklaringen van [naam], medewerker bij [inlener] en van [naam], administratief medewerkster op het kantoor van [uitzendbureau A] en [uitzendbureau B]. Uit het gesprek met de jaloerse vriendin valt af te leiden dat zij weet dat er vrouwen werkzaam waren bij [inlener]. [Naam] heeft in het SIOD-onderzoek verklaard dat hij niet weet of er vrouwen werkten. Tegenover de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat er ook vrouwen werkten. Er zijn door verweerder geen getuigen aangevoerd die over 2005 hebben verklaard dat er geen vrouwen hebben gewerkt. Verweerder is van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt, dat zij feitelijk voor [uitzendbureau B] heeft gewerkt. Verweerder bestrijdt het standpunt van eiseres, dat hij met een verkokerde blik naar de zaak zou kijken en dat het onderzoek onvolledig zou zijn geweest. Verweerder heeft inzage gehad in het volledige dossier en heeft daaruit gekopieerd wat hij van belang achtte. De gemachtigde van eiseres kon als advocaat in de strafzaak over het gehele dossier beschikken en het staat haar vrij die stukken, die tot het voordeel van eiseres strekken, in het geding te brengen. Eiseres kon tijdens het verhoor op 9 mei 2007 nauwelijks iets verklaren over het bedrijf waar ze had gewerkt. Zo wist ze niet hoe het bedrijf heette en waar het gevestigd was. Na confrontatie met een aantal namen van vrouwen die ook een contract hebben gehad met [uitzendbureau B] en die door de SIOD zijn gehoord heeft eiseres aangegeven dat zij een aantal van hen kende en met hen had samengewerkt. Daaronder waren ook vrouwen, die zelf hebben verklaard nooit voor [uitzendbureau B] te hebben gewerkt. Verweerder is het niet eens met de bewering van eiseres dat er geen getuigen zijn, die een verklaring hebben afgelegd over 2005, aangezien [naam] zich wel degelijk heeft uitgelaten over 2005. Verweerder hecht weinig waarde aan de door eiseres overgelegde verklaring van [werkgever B] nu deze betrokken is in de strafrechtelijke procedure. Verweerder handhaaft daarom zijn standpunt dat er slechts sprake was van een gefingeerd dienstverband. Eiseres was derhalve niet verzekerd voor de sociale verzekeringswetten, zodat de eiseres destijds toegekende uitkering terecht is herzien en hetgeen onverschuldigd is betaald teruggevorderd. De rechtbank overweegt als volgt. Ter beoordeling staat de vraag of eiseres in de periode van 18 oktober 2004 tot en met 30 maart 2005 in dienst van [uitzendbureau B] werkzaamheden heeft verricht bij [inlener]. Werknemer in de zin van de sociale verzekeringswetten is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Een privaatrechtelijke dienstbetrekking is een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Eén van de criteria waaraan moet zijn voldaan wil er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst in de zin van voornoemd artikel is dat de arbeid persoonlijk door de werknemer wordt verricht. In het SIOD-onderzoeksrapport is op heldere en consistente wijze uiteengezet waarom het niet geloofwaardig is dat eiseres een regulier dienstverband had met [uitzendbureau B]. De rechtbank stelt vast dat de in het rapport genoemde gronden aantoonbaar steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport en dat de bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen. Deze conclusies worden verder gesteund door de verklaringen afgelegd door [naam]. Zij heeft tijdens haar verhoor op 16 augustus 2006 verklaard, dat er in 2005 en 2006 voor [uitzendbureau B] geen vrouwen bij [inlener] in de tomaten hebben gewerkt en dat dit in 2003 en 2004 waarschijnlijk ook het geval is geweest. In 2004 en 2005 zouden er alleen een paar Poolse vrouwen in de schoonmaak hebben gewerkt. (Over)uren van (mannelijke) werknemers die wel bij [inlener] in de tomaten werkzaam waren, werden geboekt op personen, die alleen op papier bij [uitzendbureau B] in dienst waren. Laatstgenoemden, de zogenaamde “boekers”, waren voornamelijk vrouwen. Het manipuleren van de urenlijsten gebeurde volgens [naam] zowel bij [uitzendbureau B] als bij [uitzendbureau A]. Geconfronteerd met een zwarte map met handgeschreven urenlijsten, aangetroffen in tuin 3 van [inlener] herkende zij deze als het schrift dat in 2006 werd bijgehouden door [naam], voorman op de tuin. In dit schrift noteerde hij de daadwerkelijk werkzame personen. Op deze urenlijsten kwamen geen namen van boekers voor. [Naam] verklaarde dat hetzelfde gold voor de urenlijsten in de map van 2005. Ook hier betrof het (uitsluitend mannelijke) personen, die daadwerkelijk voor [uitzendbureau B] bij [inlener] te werk waren gesteld. Er kwamen geen vrouwennamen op de lijst voor en ook geen boekers. Indien een urenlijst van 2005 of 2006 vrouwennamen bevatte, dan stond het volgens [naam] vast dat deze valselijk was opgemaakt. Volgens vaste jurisprudentie mag worden uitgegaan van de juistheid van de door iemand aanvankelijk tegenover een rechercheur afgelegde en vervolgens door die persoon ondertekende verklaring. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden, die afwijking van deze algemene regel rechtvaardigen. Niets in de processen-verbaal van verhoor van [naam] van 16 en 17 augustus 2006 wijst erop dat zij haar verklaringen onder druk heeft afgelegd. Zij heeft integendeel verklaard dat zij zich totaal niet onder druk gezet voelde. Bij aanvang van het tweede verhoor heeft zij verklaard dat zij bereid was de waarheid te vertellen en schoon schip te maken en aan het eind van dit verhoor heeft zij desgevraagd bevestigd dat zij tijdens het verhoor goed is behandeld. [Naam] heeft ook tussen de verhoren in met haar advocaat gesproken. De volgende dag is zij niet van haar eerdere verklaringen teruggekomen en heeft zij wederom verklaard dat zij zich goed behandeld voelde en dat zij niet onder druk was gezet. Ook uit het aanvullend proces-verbaal (AMB/103) komt naar voren, dat zij goed is behandeld en dat zij het contact met de verbalisanten als prettig heeft ervaren. Dat zij haar verklaringen in een later stadium gedeeltelijk heeft herroepen, wijst er eerder op dat zij zich toen onder druk gezet voelde, vermoedelijk door haar werkgever. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door [naam] tegenover de rechercheurs van de SIOD afgelegde verklaringen. Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank aannemelijk dat [uitzendbureau B] in 2005 en 2006 geen en in 2003 en 2004 nagenoeg geen vrouwen bij [inlener] tewerk heeft gesteld. Nu eiseres zich desondanks op het standpunt stelt dat zij daadwerkelijk arbeid in dienst van [uitzendbureau B] heeft verricht, ligt het op haar weg om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aan te tonen, dat zulks het geval is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Eisers heeft tijdens haar verhoor uiterst weinig relevante informatie verschaft over het werk bij [inlener] en de omstandigheden waaronder dat zou zijn verricht. De verklaring van [werkgever B] legt ook geen gewicht in de schaal. Hij heeft er immers, gelet op de tegen hem lopende strafrechtelijke procedure, belang bij dat komt vast te staan dat er in de periode in geding wel vrouwen voor [uitzendbureau B] bij [inlener] werkzaam zijn geweest. Hetzelfde geldt voor de door eiseres ter zitting overgelegde verklaringen die door [werkgever A] en [naam] ten overstaan van de rechter-commissaris zijn afgelegd, waarin beiden verklaren dat er bij [inlener] via [uitzendbureau B] zowel mannen als vrouwen in de tomaten werkzaam zijn geweest. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode van 18 oktober 2004 tot en 30 maart 2005 daadwerkelijk arbeid in dienst van [uitzendbureau B] heeft verricht, is zij ten onrechte als werknemer voor de sociale verzekeringswetten aangemerkt. Verweerder heeft dan ook terecht in de bestreden besluiten de Wazo-uitkering ingetrokken en de ten onrechte uitgekeerde bedragen teruggevorderd. Het vorenstaande leidt tot ongegrondverklaring van het beroep. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus gedaan door mr. T. Damsteegt, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. A.C. Hendriks, leden, en door de voorzitter en mr. A.M.P. Meijer, griffier, ondertekend. De griffier: De voorzitter: Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008. Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.