
Jurisprudentie
BG7933
Datum uitspraak2008-12-18
Datum gepubliceerd2008-12-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers08/23 WRO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers08/23 WRO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Betreft ongegrond beroep tegen bouwvergunning met vrijstelling voor plaatsing antennemast op perceel nabij brandweerkazerne te Hoog Soeren.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 08/23 WRO
Uitspraak in het geding tussen:
[eisers]
te [plaats],
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
verweerder.
[naam] B.V.,
derdepartij.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 28 november 2007, kenmerk: Pub/JAV/JG/003861436.
2. Feiten
Bij besluit van 17 juli 2007 heeft verweerder aan de derdepartij vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en reguliere bouwvergunning verleend voor het vervangen van twee antennemasten door één antennemast op het perceel, kadastraal bekend gemeente Hoog Soeren, [kadastraal nummer], plaatselijk bekend Pomphulweg (nabij brandweerkazerne) te Hoog Soeren.
Het hiertegen gemaakte bezwaar van eisers heeft verweerder – overeenkomstig het advies van de onafhankelijke bezwarencommissie – bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Namens eisers heeft mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, bij beroepschrift van 3 januari 2008, beroep ingesteld bij de rechtbank op de in het aanvullend beroepschrift van 5 februari 2008 vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 september 2008, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. Robbers, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J. Groeneveld.
4. Motivering
4.1. Het (ook ten tijde van de vergunningverlening) al gerealiseerde bouwplan ziet op de plaatsing van een 36 meter hoge antennemast ten behoeve van waarschuwingsalarmeringssystemen en gebruik door MOB. Com.bo.Net.busdiensten.
4.2. In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, is bepaald dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien:
a. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens het Bouwbesluit.
b. (…..)
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand;
(…..)
4.3. Eisers hebben gesteld dat de in artikel 44, eerste lid, onder a, van de Woningwet genoemde weigeringsgrond aan vergunningverlening in de weg stond. Zij hebben aangevoerd dat de antennemast niet voldoet aan de vereiste NEN-normen van het Bouwbesluit en onveilig is voor de omwonenden, het passerende verkeer en voor de in de onmiddellijke omgeving gesitueerde brandweerkazerne. Ter ondersteuning van hun standpunt hebben eisers verwezen naar een door hen in bezwaar overgelegde rapportage van Bartels Ingenieursbureau B.V. van 21 juni 2007. In die rapportage is geconcludeerd dat in verband met het ontbreken van de juiste constructieberekeningen en -tekeningen toetsing van de antennemast niet mogelijk is, maar dat de beschikbare gegevens als indicatie zeker te gebruiken zijn en dat er zeer sterke twijfels bestaan over de veiligheid van de gehele constructie.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat de constructieve veiligheid is beoordeeld door een gemeentelijke constructeur en dat deze op 16 november 2007 heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat het bouwwerk voldoet aan de constructieve veiligheid. Gelet daarop en nu uit de dossierstukken blijkt dat verweerder in elk geval op twee momenten na het uitbrengen van het rapport van Bartels, te weten op 8 oktober en 15 november 2007, nadere constructiegegevens van de derdepartij heeft ontvangen die door de gemeentelijke constructeur mede in aanmerking zijn genomen, ziet de rechtbank geen grond om eisers in hun betoog te volgen. Het lag op de weg van eisers om, desgewenst, de door verweerder nader verkregen gegevens en de beoordeling van de gemeentelijke constructeur aan de door eisers ingeschakelde deskundige Bartels voor te leggen. Zij hebben daarvoor in beroep genoegzaam gelegenheid gehad, maar daar geen gebruik van gemaakt. Er is daarom thans geen grond om verweerders beoordeling voor onjuist te houden. In de omstandigheid dat verweerder niet expliciet op de rapportage van Bartels is ingegaan, ziet de rechtbank geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
4.4. In verband met het bepaalde in artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet overweegt de rechtbank het volgende.
4.5. Het in geding zijnde perceel is gelegen in een gebied waarvoor bestemmingsplan “Hoog Soeren” van kracht is en heeft daarbinnen de bestemmingen “Natuurgebied”& “Houtopstanden met landschaps- en/of natuurwaarden”. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het bouwplan in strijd is met de geldende bestemming.
In verband daarmee heeft verweerder vrijstelling verleend op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO en artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
Ingevolge verweerders beleid, zoals weergegeven in de beleidsnota “Wet op de Ruimtelijke Ordening Artikel 19, lid 3 - beleid”, dient gelet op de specifieke situatie aan de hand van een stedenbouwkundige beoordeling, van geval tot geval, te worden bezien in hoeverre met toepassing van deze vrijstellingsmogelijkheid medewerking kan worden verleend. Daarnaast dient te worden voldaan aan artikel 2.1 van de bestemmingsplanvoorschriften. Die bepaling bevat een beschrijving in hoofdlijnen. Kort gezegd is sprake van een opsomming van kenmerken die in acht moeten worden genomen met het oog op het behoud en de versterking van de historische en ruimtelijke waarden van het te beschermen dorpsgezicht van Hoog Soeren en van het verwoorden van een zogenoemd ruimtelijk streefbeeld. Voorts is bepaald dat in voorkomend geval de gemeentelijke monumentencommissie wordt ingeschakeld.
4.6. Uit de gedingstukken blijkt dat een stedenbouwkundige beoordeling heeft plaatsgevonden. Geconcludeerd daarbij is dat de locatie van de antennemast ruimtelijk gezien goed is gekozen. De mast staat niet prominent in het zicht en is in de beplantingsstrook opgenomen. De locatie is tevens bekeken vanuit het perspectief van landschapsbeheer. Daarbij is geconcludeerd dat de locatie van de mast meer geschikt is dan de locatie voorzien in het bestemmingsplan, omdat de mast op de huidige locatie meer deel uitmaakt van het bouwblok en vanuit het zuidoosten gezien minder in beeld staat.
Voorts blijkt uit de stukken dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK), die mede de taken uitvoert van de monumentencommissie als bedoeld in artikel 2.1 van de bestemmingsplanvoorschriften, op 26 maart 2007 vanuit welstands- en monumentenoptiek positief ten aanzien van het bouwplan heeft geadviseerd. De CRK heeft overwogen dat de mast enigszins van de weg af is gesitueerd en voor een groot deel door hoog opgaande beplanting aan het openbare zicht wordt onttrokken en dat de ‘ijle’ vormgeving van de mast op basis van een grijze, open vakwerkconstructie dit in positieve zin versterkt.
4.7. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerders stedenbouwkundige beoordeling niet kan worden gevolgd, dan wel dat verweerder zijn besluitvorming niet op het advies van de CRK heeft kunnen baseren. Eisers hebben in hoofdzaak volstaan met het plaatsen van eigen kritische kanttekeningen, die niet met een (ander) deskundigenoordeel zijn onderbouwd en dat acht de rechtbank onvoldoende. De stelling van eisers dat sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening omdat voorbij gegaan wordt aan de in het bestemmingsplan voorziene mogelijkheid van plaatsing van een antennemast op korte afstand van de huidige locatie, volgt de rechtbank gezien de onder 4.6 verwoorde beoordeling door verweerder niet.
4.8. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat is voldaan aan verweerders beleid zoals verwoord in de onder 4.5 genoemd beleidsnotitie.
4.9. De rechtbank ziet vervolgens geen grond voor het oordeel dat verweerder, onder afweging van de betrokken belangen, de gevraagde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Verweerder heeft daarbij overwegende betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat eisers op grond van het geldende bestemmingsplan reeds konden worden geconfronteerd met een antennemast met een hoogte van 50 meter, op nog kortere afstand van hun perceel dan de locatie van de nu in geding zijnde mast. Dat die mogelijkheid er bestemmingsplanmatig gezien nu nog steeds is doet daaraan onvoldoende af.
Voor zover eisers hebben gesteld dat er geen locatieonderzoek heeft plaatsgevonden en er voldoende alternatieven aanwezig zijn om op, in elk geval voor eisers, minder bezwaarlijke wijze te komen tot plaatsing van een antennemast, overweegt de rechtbank dat verweerder terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat hij op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling eerst en vooral heeft te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Dat die situatie zich hier zou voordoen is niet gebleken. Voor het oordeel dat verweerder de noodzaak van een mast met een hoogte 36 meter had dienen te onderzoeken en tevens had moeten onderzoeken of, zoals eisers hebben gesteld, beoogd is de mast mede te gaan gebruiken voor commerciële doeleinden, bestaat geen grond.
Wat eisers overigens nog naar voren hebben gebracht, waaronder de stelling dat er geen noodzaak was om oude masten te vervangen en dat die masten zonder vergunning zijn verwijderd, noopt evenmin tot de conclusie dat verweerder geen vrijstelling heeft kunnen verlenen.
4.10. Gezien het voorgaande stond het bepaalde in artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet niet aan vergunningverlening in de weg.
4.11. In verband met het bepaalde in artikel 44, eerste lid, onder d, van de Woningwet stelt de rechtbank vast dat, zoals blijkt uit wat onder 4.6 is overwogen, er sprake is van een op
26 maart 2007 uitgebracht positief welstandsadvies. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn besluitvorming niet op dit advies heeft mogen baseren. Niet gebleken is dat dit advies zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Eisers hebben voorts geen tegenadvies overlegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie.
Eisers hebben gesteld dat het advies een onjuiste grondslag kent omdat het is geschreven om de illegaal geplaatste antennemast te kunnen realiseren, maar die stelling miskent dat uit het advies genoegzaam blijkt dat de CRK zich, anders dan eisers suggereren, heeft laten leiden door het beoordelingskader als vervat in de gemeentelijke nota ‘Over welstand gesproken’.
4.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond.
4.13. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2008 in tegenwoordigheid van mr. M.E.M.T. Duindam-Vossen als griffier.