Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7941

Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-12-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers08/3188
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Bij besluit van 29 september 2008 heeft verweerder verzoekers aanvraag om een verkoopvergunning vuurwerk afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/3188 Uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak van: [naam], handelend onder de naam [bedrijfsnaam], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde mr.drs. L.T. van Eyck van Heslinga, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder. Ontstaan en loop van de zaak Bij besluit van 29 september 2008 heeft verweerder verzoekers aanvraag om een verkoopvergunning vuurwerk afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van bezwaar gemaakt. Bij brief van 31 oktober 2008 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 november 2008 waar verzoeker, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, is verschenen bij [naam], werkzaam bij verweerder. Motivering 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 2. Ingevolge artikel 2.6.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Alkmaar (hierna: APV) - zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit - is het verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd. Ingevolge artikel 2.6.2, tweede lid, van de APV kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast. 3. In de op grond van de APV op 26 augustus 2008 vastgestelde beleidsregels vuurwerkverkooppunten, door verweerder ook wel aangeduid als spreidingsbeleid, is het volgende bepaald. 1. het maximum aantal verkooppunten voor vuurwerk, zoals bedoeld in het Vuurwerkbesluit, vast te stellen op twee verkooppunten per wijk als genoemd in de uniforme indeling van Alkmaar in wijken en conform bijlage 1, met dien verstande dat er in de gehele stad maximaal zes verkooppunten aanwezig mogen zijn; 2. dat geen verkooppunten voor vuurwerk mogen worden gevestigd • in winkelcentra met een voetgangersgebied en (toekomstige) overdekte winkelcentra; • in panden voor detailhandel die grenzen aan woningen of aan een toegang tot een woningcomplex; • binnen een straal van 100 meter rondom ziekenhuizen, verpleeghuizen en bejaardencentra; • binnen een straal van 100 meter rondom dierenasiels en – opvangcentra en tankstations; • in het Centrum binnen het voetgangersgebied; 3. dat binnen een straal van vijfhonderd meter van een bestaand vuurwerkverkooppunt geen nieuwe vuurwerkverkooppunt mag worden gevestigd; 4. dat binnen de gemeente Alkmaar geen mobiel verkooppunt voor vuurwerk mag worden geëxploiteerd; 5. dat, na de inwerkingtreding van deze beleidsregels, de volgorde van binnenkomst van aanvragen voor de vestiging van nieuwe verkooppunten bepalend zal zijn voor het verlenen van de vergunning, met inachtneming van de hierboven gestelde eisen; 6. dat de verkregen rechten van bestaande bedrijven op het moment van vaststelling van deze beleidsregels onverlet worden gelaten, met uitzondering van het gestelde onder lid 2 en met dien verstande dat de ondernemer die besluit in een gegeven jaar geen vuurwerk te verkopen zijn rechten verspeelt. Indien hij in een later jaar een verkoopvergunning aanvraagt, zal deze aanvraag worden beoordeeld met inachtneming van deze beleidsregels; 7. dat ten aanzien van de bestaande verkooppunten, waar nodig, een “uitsterfconstructie” wordt toegepast zodat het aantal verkooppunten aan de gestelde beleidsnormen voldoet; 8. dat bij de beoordeling van de aanvraag om een vergunning rekening wordt gehouden met eerdere resultaten van controles door politie, brandweer en de milieudienst regio Alkmaar; 9. dat deze beleidsregels in werking treden op de dag na de publicatie ervan in de rubriek Officiële Mededelingen van het Alkmaars Nieuwsblad. 4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder geen regelbevoegdheid meer toekomt in de APV omdat het Vuurwerkbesluit de materie uitputtend regelt. Voor zover aan de toetsing van het beleid wordt toegekomen, is er in het geval van verzoeker sprake van een bestaand bedrijf zodat het overgangsrecht op hem van toepassing is. 5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van het Vuurwerkbesluit spreiding van vuurwerkverkooppunten niet mogelijk is. Op grond van de APV is in het belang van de openbare orde en het voorkomen van overlast of beperken van overlast die spreiding wel mogelijk. Nu verzoeker niet voldoet aan het zogenoemde spreidingsbeleid is de verkoopvergunning terecht afgewezen. 6. De voorzieningenrechter overweegt dat het Vuurwerkbesluit beoogt het aantal ongevallen met vuurwerk waarbij particuliere gebruikers zijn betrokken, en de ernst van de letsels die door dergelijke ongevallen ontstaan, terug te dringen. Het Vuurwerkbesluit van 22 januari 2002 (Stb. 2002, nr. 33), sedertdien gewijzigd, bevat bepalingen met betrekking tot de veiligheid van consumenten- en professioneel vuurwerk. Blijkens de nota van toelichting bij het Vuurwerkbesluit is met dit besluit beoogd de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk. Het doel van dit besluit is betere waarborgen te scheppen voor de bescherming van milieu en mens tegen de mogelijke effecten die het opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk kunnen veroorzaken. De bescherming van burgers richt zich op een burger als klant, als omwonende en als toeschouwer bij evenementen. Gelet op de inhoud van het Vuurwerkbesluit, het uitwerkingsniveau van de daarin opgenomen regeling voor de gehele vuurwerkketen en de toelichting op dit besluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit besluit een – in beginsel – uitputtende regeling bevat ten aanzien van de veiligheidsaspecten verbonden aan vuurwerk, zodat aan gemeentebesturen niet de bevoegdheid toekomt de (veiligheids)voorschriften die in die regeling zijn opgenomen aan te vullen respectievelijk aan te scherpen. Ook verweerder heeft ter zitting erkend dat hij niet bevoegd is nadere regels te stellen met betrekking tot de veiligheidsaspecten verbonden aan vuurwerk. Niet in geschil is voorts tussen partijen dat verzoeker voldoet aan de van toepassing zijnde regels van het Vuurwerkbesluit. De onderhavige vergunning daargelaten is tussen partijen verder evenmin in geschil dat verzoeker beschikt over alle benodigde vergunningen voor de opslag en verkoop van vuurwerk. 7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verkoopvergunning als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de APV, in dit geval dient te worden geweigerd in het belang van de openbare orde en het voorkomen of beperken van overlast. Verweerder voert in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast genoemd spreidingsbeleid. De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen door verweerder ook is erkend, dat het doel van dit op grond van de APV gevormde beleid is om te voorkomen dat er nog vuurwerkverkooppunten in drukbezochte of dichtbevolkte gebieden worden gevestigd, onder meer door een verbod van vestiging van dergelijke verkooppunten in aan woningen grenzende panden en winkelcentra. 8. De voorzieningenrechter stelt vast dat het vigerende bestemmingsplan zich niet verzet tegen het bestaan of de vestiging van vuurwerkverkooppunten in dergelijke aan woningen grenzende panden. Integendeel, ook de onderhavige locatie is in het vigerend bestemmingsplan in die zin positief bestemd. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorts niet aan de APV-wetgever om te voorzien in een regeling waarin planologische belangen worden behartigd. Het ligt veeleer op de weg van de planwetgever om bij een gewijzigd inzicht over planologische belangen – in dit geval de gestelde onwenselijkheid van vuurwerkverkooppunten in woonwijken en winkelcentra en de wens om dergelijke verkooppunten via vast te stellen criteria over het plangebied te spreiden – tot een bestemmingsplanwijziging over te gaan. Bij haar oordeel heeft de voorzieningenrechter voorts betrokken dat uit het procesdossier is gebleken dat door de raad van de gemeente Alkmaar een wijziging van het bestemmingsplan ook werd voorgestaan, maar dat daarvan is afgezien op het moment dat bleek dat dit zeer lange tijd in beslag zou nemen. Door vervolgens te kiezen voor het middels beleidsregels implementeren van planologische belangen, heeft verweerder verzoeker, die in de jaren na de vuurwerkramp in Enschede veel investeringen heeft moeten doen om zijn locatie te laten voldoen aan de sindsdien geldende eisen, voorts de mogelijkheid ontnomen een planschadeverzoek ter vergoeding van door hem als gevolg van de planologische mutatie geleden schade te vragen. 9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in het bestreden besluit noch ter zitting kunnen aangeven op welke wijze het belang van de openbare orde in het gedrang komt door de vestiging van vuurwerkverkooppunten op de in het bestemmingsplan toegestane locaties. Voor zover verweerder met het spreidingsbeleid (kennelijk) heeft beoogd de openbare orde te dienen door het voorkomen en beperken van overlast door het vergroten van de veiligheid van omwonenden, overweegt de voorzieningenrechter dat het Vuurwerkbesluit hierin uitputtend voorziet. Voor zover verweerder heeft beoogd overlast in de zin van aantasting van de openbare orde te voorkomen en te beperken, stelt de voorzieningenrechter vast dat, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, in het onderhavige geval van overlast voor omwonenden als gevolg van de verkoop van vuurwerk door verzoeker in het verleden nooit gebleken. Het belang van de openbare orde wordt derhalve in zoverre door het spreidingsbeleid niet gediend. Voor zover verweerder de mogelijke overlast door derden, te weten de kopers van het vuurwerk, voor de omwonenden wenst te voorkomen dan wel te beperken, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het onderhavige vuurwerkverkooppunt is op grond van het vigerend bestemmingsplan toegestaan. Zoals hiervoor is overwogen is de keuze om te komen tot een gewijzigde planologische situatie voorbehouden aan de bestemmingsplanwetgever. Voor zover sprake is van overlast veroorzaakt door derden als gevolg van het afsteken van vuurwerk, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder tegen die derden handhavend zal moeten optreden. Dit is geen openbare orde-belang dat bij de beoordeling van de door verzoeker gevraagde verkoopvergunning kan worden betrokken. 10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit het voorgaande dat verweerder in het onderhavige geval de aanvraag om verkoopvergunning ten onrechte onder verwijzing naar de bescherming van de openbare orde heeft afgewezen. Nu voorts geen andere afwijzingsgrond is gehanteerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de gevraagde verkoopvergunning ten onrechte niet aan verzoeker heeft verleend. 11. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd thans geen bespreking meer. 12. Nu op grond van artikel 2.6.2 van de APV een verkoopvergunning is vereist, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zijn dat verzoeker wordt beschouwd als ware hij in het bezit van de vereiste verkoopvergunning tot zes weken na de bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar. 13. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is zowel voor het opstellen van het verzoekschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Beslissing De voorzieningenrechter - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in de hiervoor onder 12. bedoelde zin; - bepaalt dat de gemeente Alkmaar aan verzoeker het griffierecht van € 145,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoeker redelijkerwijs gemaakte proceskosten van € 644,00; - wijst de gemeente Alkmaar aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2008 door mr. J.L. Roubos, voor¬zieningen¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. griffier voorzieningenrechter Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.