Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7949

Datum uitspraak2008-12-22
Datum gepubliceerd2008-12-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825070-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek voorarrest waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Sprake van dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. (Promis-vonnis)


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/825070-08 Parketnummer vordering: 01/825105-06 Datum uitspraak: 22 december 2008 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats] [adres], thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 december 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 februari 2008. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 06 juni 2007 te Eindhoven, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van en/of wrijven over het kruis van voornoemde [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het - volgen van die [slachtoffer] en/of - (vervolgens) (onverhoeds) meetrekken van die [slachtoffer] naar een grasveldje en/of - aldaar het (onverhoeds) betasten van en/of wrijven over het kruis van voornoemde [slachtoffer]; [artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht] De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. Vaststaande feiten. Op 06 juni 2007 is [slachtoffer] in Eindhoven op de fiets onderweg. Zij wordt aangesproken door de haar onbekende verdachte, die vervolgens met haar mee blijft fietsen. Nadat [slachtoffer], aangekomen op haar bestemming, haar fiets op slot heeft gezet, stapt verdachte ook van zijn fiets en vraagt hij [slachtoffer] om met hem mee te lopen richting een grasveld. Op het grasveld raakt hij [slachtoffer] plotseling aan haar kruis 1, 2 . Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. [slachtoffer] heeft aangifte gedaan en daarbij een gedetailleerd signalement van de dader opgegeven. Verdachte voldoet aan dit signalement. Aangeefster herkent verdachte als de dader bij een spiegelconfrontatie. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster in haar kruis heeft betast. Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel dwang is al voldoende dat vaststaat dat verdachte [slachtoffer] onverhoeds in haar kruis heeft gepakt. Het standpunt van de verdediging. De raadsman bepleit vrijspraak omdat het bestanddeel dwang niet kan worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] bij haar elleboog heeft gepakt en een duwtje heeft gegeven. Dit korte moment is onvoldoende om te kunnen spreken van dwang. [slachtoffer] is vervolgens vrijwillig met verdachte meegelopen en zij hebben enige tijd staan praten. Hierna heeft verdachte [slachtoffer] in haar kruis gepakt. Gelet op de eerdere ervaringen van [slachtoffer] is het voorstelbaar dat zij geen nee durfde te zeggen en met verdachte is meegelopen, maar dit betekent niet dat er dan sprake is van dwang. Het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft toegegeven dat hij op 06 juni 2007 aangeefster in haar kruis heeft gegrepen 3. Ten aanzien van het bestanddeel dwang overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is gedurende enige tijd met [slachtoffer] blijven meefietsen, hoewel hij haar niet kende. Nadat zij op haar bestemming was gearriveerd, is verdachte ook van zijn fiets afgestapt. Hij heeft haar gevraagd om met hem mee te lopen, nadat hij haar kort bij haar elleboog heeft gepakt en heeft haar gedirigeerd in de richting waar hij heen wilde. Nadat [slachtoffer] met hem is meegelopen grijpt hij haar onverwacht in haar kruis 4. Door aldus te handelen, mede gelet op het fysieke overwicht van verdachte en het onverhoedse karakter van zijn handelingen, heeft verdachte een situatie in het leven geroepen waarbij [slachtoffer] zich niet heeft kunnen onttrekken aan de door verdachte tegen de wil van [slachtoffer] gepleegde ontuchtige handelingen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op vooromschreven wijze heeft gedwongen tot het dulden van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 06 juni 2007 te Eindhoven, door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van en/of wrijven over het kruis van voornoemde [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheden uit het - volgen van die [slachtoffer] en - vervolgens onverhoeds meetrekken van die [slachtoffer] naar een grasveldje en - aldaar het onverhoeds betasten van en/of wrijven over het kruis van voornoemde [slachtoffer]. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 63, 246. Oplegging van straf en/of maatregel. De eis van de officier van justitie. De officier van justitie houdt bij het formuleren van haar strafeis rekening met de recidive van verdachte. Zij ziet geen mogelijkheden voor een ambulante behandeling nu verdachte hiervoor niet gemotiveerd is, eerdere pogingen hiertoe zijn mislukt en de psycholoog en de psychiater van mening zijn dat behandeling moeilijk zal zijn. De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast dient de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 01/825106-06 te worden toegewezen. Het standpunt van de verdediging. De raadsman bepleit primair vrijspraak, omdat het bestanddeel dwang niet kan worden bewezen. Subsidiair is de raadsman van mening dat verdachte wel gemotiveerd is om een behandeling te ondergaan en hij vindt dat verdachte een laatste kans moet worden geboden om dit te doen. Een behandeling gekoppeld aan een voorwaardelijke gevangenisstraf is een goede optie. Omdat verdachte al lang in voorarrest zit volstaat daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Verdachte heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard geen behandeling te willen. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte is reeds eerder veroordeeld voor overtreding van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De laatste veroordeling dateert van 2006 en betreft onder meer zes afzonderlijke aanrandingen van de eerbaarheid. Verdachte liep bovendien in een proeftijd voor deze feiten. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich desondanks niet heeft weten te beheersen. Verdachte geeft er voorts blijk van geen enkel inzicht te hebben in de gevolgen van zijn handelen voor zijn slachtoffers. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/825105-06. De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een vergelijkbaar strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf: Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Beslissing na voorwaardelijke veroordeling: Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te 's-Hertogenbosch d.d. 6 juli 2006, gewezen onder parketnummer 01/825105-06, te weten: Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden Dit vonnis is gewezen door: mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter, mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. P.J. Neijt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.W.A. Kap-Knippels, griffier, en is uitgesproken op 22 december 2008. 1. Een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven plus, kenmerk PL2233/08-001075, aantal doorgenummerde bladzijden 16.2 (verder te noemen: Eindpv.):pag. 9-9.1 aangifte (slachtoffer). 2. Een proces-verbaal van de terechtzitting op 30 juni 2008, pag. 2 verklaring van verdachte. 3. Zie noot 2. 4. Zie noot 1.