Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8043

Datum uitspraak2008-12-02
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 08/185
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tuchtgerecht Akkerbouwproductschappen


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 08/185 2 december 2008 20330 Tuchtgerecht Akkerbouwproductschappen Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant van een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht Akkerbouwproductschappen van 21 januari 2008 (hierna: tuchtgerecht). 1. De procedure Bij beschikking van 21 januari 2008, met zaaknummer C, aan appellant toegezonden bij brief van 21 januari 2008, heeft het tuchtgerecht aan appellant een geldboete opgelegd als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. Bij brief van 29 februari 2008, bij het College binnengekomen op 4 maart 2008, heeft appellant tegen die beslissing hoger beroep bij het College ingesteld. Bij faxbericht met bijlage van 7 maart 2008 heeft appellant bij het College de gronden van zijn hoger beroep aangevuld. Bij brief van 27 maart 2008 heeft het tuchtgerecht de stukken als bedoeld in artikel 32, derde lid, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 doen toekomen aan de griffier van het College. Op 21 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is in persoon ter zitting verschenen. Van de zijde van het Hoofdproductschap Akkerbouw zijn inlichtingen verstrekt door mr. O.D. van der Vliet en ir. ing. A. Waterink. 2. De grondslag van het geschil In de Verordening HPA aardappelteelt 2003 (hierna: verordening) is onder meer het volgende bepaald: “Artikel 2 1. Het is de ondernemer verboden aardappelen te telen met gebruikmaking van pootaardappelen, indien de ondernemer niet beschikt over één of meerdere certificaten dan wel een schriftelijke verklaring, afgegeven door een keuringsdienst, waaruit blijkt dat de desbetreffende voor de teelt gebruikte pootaardappelen door een keuringsdienst zijn goedgekeurd. (…).” De Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 luidt, voorzover en ten tijde van belang, als volgt: " Artikel 2 1. De tuchtrechtelijke maatregelen in de zin van artikel 104 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, die op overtreding van verordeningen van een bedrijfslichaam kunnen worden gesteld, zijn: (…) b. geldboete; (…) Artikel 4 1. Het bedrag van de geldboete is tenminste € 2,- en ten hoogste € 4.500,- 2. Indien de waarde van de goederen, met betrekking tot welke een overtreding is begaan, of de waarde van het wederrechtelijk genoten voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is verkregen, hoger is dan € 1.135,- kan een geldboete worden opgelegd van ten hoogste € 11.250,- (…).” 3. De bestreden uitspraak Het tuchtgerecht heeft appellant een boete opgelegd van € 3.460,-- vanwege overtreding van het in artikel 2, eerste lid, van de verordening opgenomen verbod aardappelen te telen met gebruikmaking van pootgoed dat niet door een keuringsdienst is goedgekeurd. Ter zake van het procesverloop, de beoordeling van de overtreding en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak, die in afschrift aan deze uitspraak gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd. 4. Het standpunt van appellant Appellant heeft in beroep – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Door uitbreiding van het bedrijf, ontbrak het aan tijd en voorzieningen om goed uitgangsmateriaal te telen. Appellant heeft op een perceel welk gelegen was in een groot areaal met NAK (Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaigoed en pootgoed)-goedgekeurd pootgoed van een collega teler niet goedgekeurd pootgoed geteeld. Op 20 juli 2006 heeft appellant bericht ontvangen van TBM (Stichting Teeltbeschermingsmaatregelen Zetmeelaardappelen) dat voor dit pootgoed geen goedkeuringsverklaring werd verleend. Op dat moment was appellant al met de teelt begonnen. Appellant erkent dat hij het pootgoed niet had mogen gebruiken, maar stelt te goeder trouw te hebben gehandeld. Het risico van verspreiden van ziektes was volgens appellant nihil, omdat het niet goedgekeurde pootgoed werd geteeld tussen NAK-goedgekeurd pootgoed, terwijl bovendien op dat moment een schaarste was aan goedgekeurd pootgoed. Volgens appellant is geen opzet in het spel geweest. Hij heeft geen enkel financieel voordeel gehad, maar er juist op toegelegd. 5. De beoordeling van het beroep Het College stelt voorop dat hetgeen door appellant is aangevoerd geen betwisting inhoudt van hetgeen door het tuchtgerecht bewezen is verklaard, namelijk dat appellant aardappelen heeft geteeld met gebruikmaking van eigen vermeerderde pootaardappelen die niet door een keuringsdienst zijn goedgekeurd. De grieven van appellant richten zich tegen de opgelegde tuchtrechtelijke maatregel. Met betrekking tot de hoogte van de opgelegde geldboete is het College van oordeel dat deze in verhouding staat tot de aard en de ernst van het gepleegde feit. Daartoe overweegt het College als volgt. In verband met de volksgezondheid is van groot belang dat een ieder werkzaam in de aardappelsector zich houdt aan de regels met betrekking tot de beheersing van de bij aardappelen voorkomende ziekten en plagen. De stelling dat het risico van verspreiden van ziektes nihil was omdat het niet goedgekeurde pootgoed geteeld werd tussen NAK-goedgekeurd pootgoed treft geen doel, omdat de werking van het systeem van voorkoming van ziekten en plagen in de aardappelteelt afhangt van de naleving van de voorschriften door alle ketenpartners. Het feit dat op het moment van telen een schaarste was aan NAK-goedgekeurd pootgoed maakt dit niet anders. Ook in geval van schaarste blijft immers voor de goede werking van dit systeem van belang dat alle betrokkenen de betreffende regels naleven. In de stelling van appellant dat de boete component “wederrechtelijk genoten voordeel” ten onrechte is vastgesteld op € 2.460,- omdat de in verband met de teelt van de betreffende aardappelen gemaakte kosten niet, zoals het tuchtgerecht aanneemt, € 1.800,- bedragen maar € 3.600,-, ziet het College evenmin aanleiding om tot matiging van de boete over te gaan. Het College overweegt daartoe dat appellant op 20 juli 2006 door TBM is medegedeeld dat voor de teelt geen goedkeuringsverklaring zou worden afgegeven. De keuze van appellant om vervolgens toch de teelt voort te zetten leidt er toe dat de kosten die vanaf dat moment in verband met de teelt zijn gemaakt, voor rekening en risico van appellant dienen te komen. Uit het door appellant ter zitting van het College verklaarde omtrent de met de teelt samenhangende kostenposten, waaronder de stelling dat met name het rooien en de opslag na het rooien belangrijke kostenposten zijn, volgt dat de door het tuchtgerecht gehanteerde € 1.800,- alleszins redelijk is en niet tot aanpassing van de betreffende boete-component van de betreffende aardappelen behoeven te leiden. Uit het bovenstaande volgt dat het beroep van appellant ongegrond is. Deze uitspraak steunt op de in rubriek 2 genoemde bepalingen, alsmede op Titel V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. M.A. Fierstra en mr. M. van Duuren, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2008 w.g. E.R. Eggeraat w.g. S. van Noordt