Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8059

Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 07/6282
Statusgepubliceerd


Indicatie

Recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft. Er zijn voldoende objectieve feiten en omstandigheden voor het oordeel dat eiser vanaf 15 december 1999 zijn hoofdverblijf had in België. Hierdoor is door verweerder ten onrechte bijstand aan hem verstrekt. Verweerder kon echter de bijstand niet mede terugvorderen van de echtgenote van eiser, nu zij altijd in België woonachtig is geweest, zodat niet is voldaan aan artikel 59, tweede lid, WWB.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 6282 uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2008 in de zaak van: eiser, en eiseres, beiden wonende te België, gezamenlijk te noemen: eisers, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 april 2006, verzonden op 1 mei 2006, heeft verweerder eisers recht op een bijstandsuitkering over de periode 15 december 1999 tot en met 20 juni 2005 ingetrokken, de ten onrechte ontvangen uitkering na verrekening tot een bedrag van € 46.752,82 bruto teruggevorderd van eisers en bovendien eisers beiden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor dit bedrag. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 12 juni 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 juli 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 23 augustus 2007 beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 15 april 2008, alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn (toenmalige) gemachtigde, mr. V.J.M. Janszen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Ter zitting is het onderzoek in deze zaak geschorst, teneinde eiser in de gelegenheid te stellen de toevoeging van zijn advocaat in orde te maken. Op 20 november 2008 is de zaak opnieuw ter zitting behandeld, alwaar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting, met bericht hiervan, niet laten vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 Eiser heeft van 23 september 1998 tot en met 31 augustus 2001 en van 3 december 2001 tot en met 30 juni 2005 een uitkering ontvangen ingevolge achtereenvolgens de Algemene bijstandswet (Abw) en de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm van een alleenstaande. Op 15 januari 2000 is eiser in België in het huwelijk getreden met eiseres. Omdat eiseres in België bleef wonen is eiser een uitkering naar de norm van alleenstaande blijven ontvangen. Naar aanleiding van detentie in België, is de uitkering van eiser per 1 juli 2005 beëindigd en is door het bureau Debiteurenbeheer en Fraudebestrijding van de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek ingesteld naar de feitelijke verblijfplaats van eiser. Daarbij is dossieronderzoek gedaan, zijn getuigen en een gerechtsdeurwaarder in Haarlem gehoord. Op 12 augustus 2005 heeft de Officier van Justitie aan de bevoegde autoriteiten in België een rechtshulpverzoek gedaan. Desgevraagd zijn eisers op 6 april 2006 in België als verdachten gehoord in aanwezigheid van rapporteurs van verweerder. Van dit verhoor is door de Belgische politie een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Op 9 juni 2006 zijn de administratieve bescheiden van de Belgische autoriteiten bij verweerder, via het parket in Haarlem, ontvangen. Naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek is door de behandelend sociaalrechercheurs op 24 april 2006 een rapportage opgemaakt. Hierin wordt geconcludeerd dat er een fraudevordering op eisers ontstaan is over de periode 15 december 1999 tot en met 30 juni 2005 in verband met het niet verblijven op de opgegeven adressen te Haarlem, het verzwijgen van zijn feitelijke woon- en verblijfplaatsen te België, het verzwijgen van werkzaamheden en inkomsten bij Randstad en Adecco in Nederland, het verzwijgen van werkzaamheden en inkomsten in België bij Trans Interim en het verzwijgen van detentie in België. De rapporteurs berekenden het nog terug te vorderen bedrag op € 48.086,82 bruto. Omdat reeds eerder bijstand over een overlappende periode was teruggevorderd werd het terugvorderingsbedrag voor eiser vastgesteld op € 43.461,29. Omdat eiser ook al een deel had afgelost bedraagt het saldo van de schuld aan verweerder voor eiser € 46.752,82. Naar aanleiding van de rapportage heeft verweerder bij besluit van 25 april 2006 eisers recht op een bijstandsuitkering ingetrokken vanaf 15 december 1999, omdat eiser volgens verweerder vanaf dat moment geen recht had op bijstand. Voorts heeft verweerder eisers hoofdelijk aansprakelijk gesteld tot een bedrag van € 48.086,82, en een bedrag van € 46.752,82 teruggevorderd. 2.2 Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, waarbij het bezwaarschrift van 12 juni 2006 van eisers gemachtigde tijdig is ontvangen. Eisers hebben ook zelf een bezwaarschrift ingediend op 7 juni 2006, doch dit is eerst op 20 juni 2006 ontvangen. Tijdens de hoorzitting op 31 mei 2007 zijn namens eiser nadere gronden aangevoerd. Hierna heeft verweerder het bezwaar van 12 juni 2006 ongegrond verklaard en het bezwaar van 7 juni 2006 (ontvangen op 20 juni 2006) tegen hetzelfde besluit niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen melding heeft gemaakt van de wijzigingen in zijn persoonlijke omstandigheden, hetgeen in strijd is met de voor eiser geldende informatieplicht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser vanaf 15 december 1999 geen aanspraak meer kon maken op een bijstandsuitkering, zodat de uitkering terecht is ingetrokken en op juiste gronden hetgeen ten onrechte is ontvangen wordt teruggevorderd. Omdat eiseres inkomsten had die van invloed zouden zijn geweest bij het verstrekken van een gezinsuitkering is artikel 59 onverkort van toepassing en is zij terecht hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de vordering. 2.3 Eiser heeft zich in beroep op het volgende standpunt gesteld. Hij is van mening dat het onderzoek in deze zaak onrechtmatig en onzorgvuldig is geweest. Verweerder is ten onrechte uitgegaan van het ontbreken van een vast adres in Haarlem en heeft ten onrechte gesteld dat eiser zijn informatieplicht heeft geschonden. Er is geen sprake geweest van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en eiseres en mitsdien is de uitkering ten onrechte ingetrokken. De rechtbank overweegt als volgt. 2.4 Op grond van artikel 54, derde lid, sub a WWB kan verweerder een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 WWB (waaronder uit een oogpunt van redelijke wetsuitleg tevens dient te worden verstaan artikel 65, eerste lid, Abw) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Verweerder is op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, WWB bevoegd tot terugvordering over te gaan voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. 2.5 In het eerste lid van artikel 17 WWB is bepaald dat de belanghebbende het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Het eerste lid van artikel 65 Abw bevatte een vrijwel identieke bepaling. 2.6 Ter beoordeling staat in beroep de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van de aan eiser verstrekte uitkering. 2.7 Ten aanzien van de stelling dat het onderzoek van verweerder onrechtmatig is geweest overweegt de rechtbank als volgt. Voor zover hij in bezwaar heeft gesteld dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs, te weten informatie uit het strafrechtelijk onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van Belgische processen-verbaal, is – nog daargelaten de vraag of in dit geval sprake is van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs – het gebruik van bewijsmiddelen volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) slechts dan niet toegestaan, indien deze zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Hiervan is geen sprake. 2.8 De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van voldoende objectieve feiten en omstandigheden ter onderbouwing van het oordeel dat eiser vanaf 15 december 1999 niet meer feitelijk zijn hoofdverblijf had in Haarlem, maar in België. Hierbij heeft de rechtbank het volgende van doorslaggevende betekenis geacht. Allereerst is van belang dat eiser sinds 15 december 1999 staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van België, woonachtig in België, op hetzelfde adres als zijn echtgenote. Voorts heeft eiseres in haar verhoor op 6 april 2006 verklaard dat zij en eiser vanaf 15 december 1999 samen in België stonden ingeschreven en dat eiser nooit zonder haar in Haarlem heeft verbleven. Eiser ging alleen twee dagen per maand naar Haarlem om vrienden te bezoeken en het geld van de sociale dienst op te halen. Deze verklaring is aan eiseres voorgehouden en door haar ondertekend. Ook eiser heeft verklaard in zijn verhoor op 6 april 2006 dat hij vanaf 15 december 1999 stond ingeschreven in België en dat hij zich in Nederland niet heeft uitgeschreven vanwege het geld van de sociale dienst en omdat hij de Nederlandse nationaliteit wilde verkrijgen. Voorts heeft hij verklaard dat hij vanaf 2004 in ieder geval de meeste tijd in België verbleef en dat hij na zijn huwelijk in 2000 drie tot vier dagen per week in België verbleef. Deze verklaringen zijn aan hem voorgehouden en door hem ondertekend. Daarbij komt nog dat de sociale recherche meerdere getuigen in Nederland heeft gehoord die eiser allemaal persoonlijk kennen, welke getuigen los van elkaar allen hebben verklaard dat eiser (sedert zijn huwelijk met eiseres) in België woont en dat hij in Haarlem een postadres heeft aangehouden. 2.9 Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij altijd in Haarlem heeft gewoond. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals hiervoor omschreven acht de rechtbank deze enkele stelling van eiser, welke hij niet nader heeft onderbouwd, niet geloofwaardig. 2.10 Nu eiser aan verweerder niet heeft gemeld dat hij vanaf 15 december 1999 zijn hoofdverblijf niet (meer) had in Haarlem, welke informatie onmiskenbaar van belang was voor zijn recht op bijstand, heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden. Hierdoor is door verweerder aan eiser ten onrechte bijstand verstrekt. Immers, op grond van artikel 40, eerste lid, WWB bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Daarom was verweerder bevoegd de bijstanduitkering met ingang van 15 december 1999 in te trekken. Nu de hoogte van het terug te vorderen bedrag door eiser niet is bestreden en de rechtbank geen kennelijke onjuistheden heeft geconstateerd is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bedrag aan ten onrechte ontvangen uitkering heeft kunnen terugvorderen. Niet is gebleken van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet tot intrekking en terugvordering heeft kunnen overgaan. 2.11 Het beroep van eiser zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 2.12 In het tweede lid van artikel 59 WWB is bepaald dat indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van bijstand mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. In het derde lid is bepaald dat de in het eerste en tweede lid bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd. 2.13 Namens eiseres is beroep ingesteld tegen het feit dat de aan eiser verstrekte bijstand mede van haar wordt teruggevorderd en dat zij hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld ten aanzien van de terugvordering. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte de aan eiser verstrekte bijstand mede van haar heeft teruggevorderd en haar voor het gehele bedrag hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld. Hiertoe is het volgende redengevend. 2.14 Het recht op bijstand bestaat ingevolge artikel 40 WWB ten opzichte van de gemeente waarin degene die de bijstand ontvangt woonplaats heeft. Wanneer degene die bijstand ontvangt in een andere gemeente een gezamenlijke huishouding voert, kan de bijstandsverlenende gemeente niet van diegene waarmee een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd (in een andere gemeente) terugvorderen, omdat niet voldaan is aan het vereiste in artikel 59, tweede lid WWB dat gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verstrekt. Het recht op bijstand is in dit geval ook ingetrokken op grond van het niet hebben van woonplaats in de gemeente die de bijstand verstrekt. De bijstand kan dus alleen teruggevorderd worden van eiser zelf. Eiseres was als niet rechthebbende partner niet in de aan eiser verleende bijstand begrepen, omdat verweerder wist dat zij in België woonde. Zij is daarom niet aan te merken als persoon met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Verwezen wordt in dit kader naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 april 2002 (LJN: AE1887). 2.15 Het beroep van eiseres is dan ook gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, wegens strijd met de wet. Het besluit van 12 juli 2007, voor zover op eiseres betrekking hebbend, dient te worden herroepen. 2.16 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat eiseres voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep van eiser ongegrond; 3.2 verklaart het beroep van eiseres gegrond; 3.3 vernietigt het bestreden besluit van 12 juli 2007 voor zover het betreft de medeterugvordering en hoofdelijke aansprakelijkheidstelling van eiseres; 3.4 herroept het besluit van 12 juli 2007 voor zover betrekking hebbend op de medeterugvordering en hoofdelijke aansprakelijkheidstelling van eiseres; 3.5 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 39,- aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel - Kuneman, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs G.W.S. de Groot en G. Guinau, rechters, en op 30 december 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.