Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8062

Datum uitspraak2008-12-12
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3808 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beƫindiging (volledige) WAO-uitkering. Arbeidskundige component geen zelfstandig deelbesluit.


Uitspraak

06/3808 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 juni 2006, 06/227 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [betrokkene] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 12 december 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft bij brief van 3 juli 2006 hoger beroep ingesteld. Bij brief van 11 april 2007 heeft appellant een rapport van bezwaararbeidsdeskundige A.G.W.P. van Gorp van 31 maart 2007 ingezonden. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid om een verweerschrift in te dienen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2008. Namens appellant is verschenen W.F. Bergman. Namens betrokkene is verschenen mr. J.J. Bakker, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer. II. OVERWEGINGEN 1.1. Betrokkene is per 11 juni 2001 uitgevallen voor haar voltijdse werk als horecamedewerkster wegens schildklierproblematiek met vermoeidheidsklachten. Per 10 juni 2002 is aan haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Bij besluit van 25 april 2005 is aan betrokkene meegedeeld dat haar WAO-uitkering per 23 juni 2005 wordt beƫindigd op de grond dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. 1.3. Bij besluit van 8 december 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 25 april 2005 ongegrond verklaard. 2.1. In beroep heeft betrokkene zich gekeerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit en de (motivering van) de medische geschiktheid van de geduide functies. 2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd, het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten en appellant opgedragen, voor zover het bestreden besluit is vernietigd, een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven omtrent vergoeding aan betrokkene van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit standhoudt. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat met de aanpassingen die appellant heeft aangebracht in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) niet alle onvolkomenheden van dat systeem zijn opgeheven die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 (o.a. LJN AR4719) heeft geconstateerd. De rechtbank stelde in dit verband vast dat zich in het dossier geen aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) bevond en ook niet een lijst aanwezig was waarin de normaalwaarden inclusief interpretatiekader staan vermeld. Volgens de rechtbank ontbeerde de onderhavige schatting een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2.3.1. Appellant heeft in het aanvullend beroepschrift - samengevat - aangevoerd dat met de aanpassingen die naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS zijn aangebracht, een zodanig niveau van verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is bereikt dat dit voldoende onderbouwing geeft voor een besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant verklaard dat de gronden van het hoger beroep over het aangepaste CBBS niet langer worden gehandhaafd, gelet op de uitspraak van de Raad van 12 oktober 2006 (LJN AY9971) hierover. Deze gemachtigde heeft verzocht om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, omdat met het in rubriek I vermelde arbeidskundig rapport van 31 maart 2007 voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt. 2.3.2. De gemachtigde van betrokkene heeft ter zitting opgemerkt dat er in de Functionele Mogelijkheden Lijst een aantal beperkende toelichtingen zijn opgenomen. Daarnaast acht betrokkene de voor de schatting gebruikte functies niet passend omdat zich daarin op een aantal aspecten een bijzondere belasting voordoet. 3.1. De Raad stelt vast dat betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld en dat het hoger beroep van appellant zich uitsluitend richt tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze ziet op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Gelet hierop staat de bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgestelde FML, als zijnde de medische grondslag van het bestreden besluit, voorzover de gemachtigde van betrokkene al heeft beoogd met haar opmerkingen ter zitting van de Raad ook de juistheid van de FML in twijfel te willen trekken, in hoger beroep niet meer ter beoordeling. De Raad verwijst hiervoor naar de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 in zijn uitspraak van 22 oktober 2008 (LJN BG1621). 3.2. Met verwijzing naar zijn uitspraak van 13 mei 2008 (LJN BD1231) en zijn in die uitspraak vermelde jurisprudentie overweegt de Raad voorts, ambtshalve, dat er, uitgaande van hetgeen door de rechtbank is overwogen over de functieduiding, ook in het onderhavige geval voor een gedeeltelijke - namelijk alleen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreffende - vernietiging geen plaats is. 3.3. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat in de notities functiebelasting van 30 augustus 2005 en in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Van Gorp van 31 maart 2007 voldoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies, ook wat betreft de aspecten met een beperkende toelichting, vanuit medisch oogpunt geschikt zijn te achten voor betrokkene. Gelet hierop kan de invulling van de FML met een aantal beperkende toelichtingen er in dit geval niet toe leiden dat reeds om die reden de medische geschiktheid van de geduide functies onvoldoende is gemotiveerd. Met betrekking tot hetgeen namens betrokkene ter zitting is aangevoerd over de bijzondere belasting die zich op een aantal aspecten in de geduide functies voordoet, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 februari 2008 (LJN BC3237). Nu betrokkene door de verzekeringsarts niet beperkt is geacht op de betreffende aspecten, ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van betrokkene overschrijdt. Ten slotte wijst de Raad erop dat in zijn uitspraak van 22 februari 2008 (LJN BC4826) is geoordeeld dat zijn hiervoor genoemde uitspraak van 12 oktober 2006 geen steun biedt voor het oordeel dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt. 4.1. Gelet op het overwogene in 3.3 is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit uiteindelijk op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. Uit het onder 3.2 en 3.3 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten, en het bestuursorgaan is opgedragen in plaats van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Nu pas in hoger beroep het bestreden besluit van een toereikende en juiste motivering is voorzien, zal de Raad vervolgens, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven. 4.2. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten, en het bestuursorgaan is opgedragen in plaats van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen; Vernietigt het bestreden besluit geheel; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) R.L. Rijnen. CVG