
Jurisprudentie
BG8137
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6314 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6314 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering verdere uitkering ingevolge de Ziektewet. Appellant heeft geen medische informatie over zijn lichamelijke klachten overgelegd die een ander licht werpt zijn gezondheidstoestand. De brief van de Afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot ontheffing van een aantal arbeidsverplichtingen geeft geen twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het besluit.
Uitspraak
06/6314 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2006, 06/1870 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld en zijn nadere stukken in het geding gebracht
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2008. Voor appellant is verschenen mr. P. Hanenberg, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is op 18 april 2004 uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker agrarische sector. Appellant is op 15 februari 2006 door een verzekeringsarts onderzocht. Deze heeft geconcludeerd dat appellant met ingang van 20 februari 2006 is hersteld.
1.2. Bij besluit van 15 februari 2006 is hem per 20 februari 2006 verdere uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 30 maart 2006 ongegrond verklaard. In het kader van de bezwaarprocedure is appellant door de bezwaarverzekeringsarts R.M.E. Blanker onderzocht. Deze heeft in zijn rapport van 29 maart 2006 de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 30 maart 2006 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft geen reden gezien om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist houden. Gelet op zijn rapporten van 29 maart 2006 en 9 mei 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts volgens de rechtbank rekening gehouden met appellants lichamelijke klachten. Voorts heeft appellant geen medische informatie over zijn lichamelijke klachten overgelegd die een ander licht werpt zijn gezondheidstoestand op 20 februari 2006 en op de beperkingen voor het verrichten van arbeid die hieruit voortvloeien. Ten aanzien van het feit dat appellante een galsteenaanval heeft gehad in plaats van een niersteenaanval, heeft de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat appellant zelf bij het afnemen van de anamnese heeft vermeld dat het een niersteenaanval aantal betrof. De rechtbank heeft ten aanzien daarvan opgemerkt dat, wat daarvan ook zij, niet gebleken is dat er onvoldoende beperkingen zijn gesteld met betrekking tot appellants buikklachten.
2.2. Met betrekking tot de psychische klachten van appellant heeft de rechtbank de bezwaarverzekeringsarts gevolgd, die in zijn rapport van 12 juli 2006 heeft beargumenteerd, dat de door appellant ingebrachte informatie van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige G. Human, geen grond geeft om terug te komen van de eerdere conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank kon appellant daarom niet volgen in zijn standpunt dat onvoldoende rekening gehouden is met zijn psychische klachten.
3. In hoger beroep heeft appellant geen wezenlijk andere gronden aangevoerd dan hij in eerste aanleg heeft gedaan.
4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank zoals weergegeven in 2.
4.1. Ook in hoger beroep is van de zijde van appellant geen medische informatie overgelegd die de Raad aanleiding heeft gegeven tot twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het besluit van 30 maart 2006.
4.2. Dergelijke informatie ziet de Raad niet in de brief van 1 februari 2007 van de Afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam, waarin appellant wordt meegedeeld dat hij op grond van medische omstandigheden is ontheven van een aantal arbeidsverplichtingen tot 1 juni 2007. De Raad baseert zich hierbij op het rapport van 8 maart 2007 van de bezwaarverzekeringsarts V.K. Ramautar.
4.3. De Raad heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen om hem van verslag en advies te dienen.
4.4. De slotsom luidt dat de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 30 maart 2006 terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) E.M. de Bree.
GdJ