
Jurisprudentie
BG8169
Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7204 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7204 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de psychische toestand van appellante is onderschat. Geen schizofrenie, maar wel sprake van een angststoornis. GAF-score: matige symptomen in sociaal functioneren. Onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat appellante niet in staat kan worden geacht haar eigen werk van agrarisch medewerkster te verrichten.
Uitspraak
06/7204 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 november 2006, 06/2102 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.V. Hoogerduyn, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank bij de aangevallen uitspraak daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij het thans bestreden op bezwaar genomen besluit van 9 februari 2006 het besluit van 7 september 2005 heeft gehandhaafd, waarbij de aan appellante eerder verleende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 7 november 2005 is ingetrokken. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante weer geschikt wordt geacht voor de werkzaamheden van agrarisch medewerkster, die zij laatstelijk voor de aanvang van haar arbeidsongeschiktheid had verricht.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat de medische belastbaarheid van appellante, zoals omschreven in de zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 juli 2005, juist was vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank het van belang geacht dat de in beroep ingezonden verklaring van de behandelend psychiater M.S. Jessurun geen inhoudelijke reactie bevat op het rapport van 1 juli 2005 van psychiater J. IJsselstein, die ten behoeve van de arbeidsongeschiktheidsschatting door het Uwv was verzocht onderzoek naar de psychische klachten van appellante te doen. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank het standpunt van de arbeidsdeskundige H. Nutters gevolgd dat de beperkingen van appellante niet leiden tot knelpunten bij het uitoefenen van haar eigen werk. Daarop is het bestreden besluit in stand gelaten.
3.1. In hoger beroep heeft appellante een rapport van 25 juli 2006 ingezonden van de psychiater J.G.B.M. Rohlof. Deze is tot de conclusie gekomen dat de door de behandelend psychiater Jessurun gestelde diagnose van schizofrenie minder waarschijnlijk lijkt, omdat het staken van medicatie (in verband met zwangerschap) geen acute psychose heeft veroorzaakt en dat het beeld dat appellante vertoont, het meeste lijkt op een paniekstoornis. Over het vermogen om arbeid te verrichten heeft deze psychiater zich niet uitgelaten.
3.2. Op grond van dit rapport heeft appellante doen aanvoeren dat er twijfels zijn over haar belastbaarheid, omdat paniekaanvallen dermate ontregelend kunnen zijn dat dit niet verenigbaar is met het verrichten van arbeid. In elk geval behoort de verklaring van de psychiater Rohlof aanleiding te geven tot nader onderzoek, daar ook hij van mening is dat sprake is van een angststoornis.
3.3. Bij rapport van 7 februari 2006 is de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn tot de conclusie gekomen dat het rapport van psychiater Rohlof geen nieuw licht werpt op de medische situatie van appellante en dat haar mogelijkheden in de FML correct zijn weergegeven, althans niet zijn overschat.
4. De Raad is van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de psychische toestand van appellante ten tijde in geding is onderschat. De door de behandelend psychiater Jessurun gestelde diagnose schizofrenie wordt door de psychiaters IJsselstein en Rohlof niet onderschreven. Laatstgenoemden komen beiden, onafhankelijk van elkaar, tot de conclusie dat bij appellante sprake is van een angststoornis, door de psychiater Rohlof verbijzonderd tot een paniekstoornis met agorafobie. Mede gelet op de omstandigheid dat psychiater Rohlof een zogeheten GAF-score vermeldt van 51 tot 60, hetgeen volgens de bezwaarverzekeringsarts overeenkomt met matige symptomen in sociaal functioneren, ziet de Raad onvoldoende aanleiding te veronderstellen dat appellante niet in staat kan worden geacht haar eigen werk van agrarisch medewerkster te verrichten.
5. Naar in het hiervoor overwogene ligt besloten heeft de Raad geen noodzaak gezien tot het instellen van nader medisch onderzoek. De Raad acht zich over de medische situatie van appellante ten tijde in geding voldoende voorgelicht.
6. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
KR