Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8203

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1163 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht (meer) op ziekengeld. Het enkele feit dat de medische beoordeling van appellante eerst geruime tijd na de ziekmelding heeft plaatsgevonden en heeft geresulteerd in een hersteldverklaring met terugwerkende kracht, is geen reden om per de datum hier in geding een uitkering ingevolge de ZW te verlenen. De informatie van psycholoog/psychotherapeut staat in hoger beroep ter beoordeling: de gestelde diagnose wordt niet onderbouwd door de weergegeven (medische) feiten.


Uitspraak

07/1163 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 6 februari 2007, 06/1682 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 17 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk in het geding gebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2008. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Prins. II. OVERWEGINGEN 1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante is op 16 februari 2005 wegens rug- en psychische klachten uitgevallen voor haar werk van datatypiste voor 25 uur per week. Zij is op 7 april 2006 door een voor het Uwv werkzame arts onderzocht. Deze heeft geconcludeerd dat zij met ingang van 22 november 2005 is hersteld. 1.2. Bij besluit van 10 april 2006 is haar ter kennis gebracht dat zij per 22 november 2005 geen recht (meer) heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 16 juni 2006 ongegrond verklaard. In het kader van de bezwaarprocedure is appellante door de bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans onderzocht. Deze is in zijn rapport van 13 juni 2006 tot de conclusie gekomen dat het in bezwaar aangevoerde geen aanleiding geeft tot wijziging van het aan het besluit van 10 april 2006 ten grondslag liggende standpunt. 2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 16 juni 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogene, dat aan dat besluit een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Zij is van oordeel dat uit dat onderzoek getrokken conclusies op overtuigende wijze zijn onderbouwd. Zij heeft voorts geen aanleiding gezien het advies van een medisch deskundige in te winnen. 3. In hoger beroep heeft appellante geen wezenlijk andere gronden aangevoerd dan zij in eerste aanleg heeft gedaan. 4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank zoals weergegeven in 2. Naar aanleiding van de gronden van appellante in hoger beroep overweegt de Raad het volgende. 4.1. Naar aanleiding van hetgeen daaromtrent in beroep was aangevoerd heeft de rechtbank onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad overwogen, dat het enkele feit dat de medische beoordeling van appellante eerst geruime tijd na de ziekmelding heeft plaatsgevonden en heeft geresulteerd in een hersteldverklaring met terugwerkende kracht, geen reden is om per de datum hier in geding een uitkering ingevolge de ZW te verlenen. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank onder verwijzing naar hetgeen zij heeft overwogen. 4.2. De rechtbank is voorts appellante niet gevolgd in de stelling dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat dit ruim vier maanden na de datum in geding is gehouden. De verzekeringsarts heeft expliciet bij appellante geïnformeerd naar haar medische toestand in november 2005. Appellante heeft tijdens het spreekuur verklaard dat haar medische toestand op 7 april 2006 hetzelfde was als op 22 november 2005. Volgens de rechtbank heeft het Uwv aldus voldoende rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de datum in geding en de datum van de medische beoordeling. Daarnaast was de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestond om de behandelend sector te raadplegen. Het Uwv behoefde over appellantes rugklachten geen informatie te vragen bij de behandelend arts, enkel omdat de oorzaak van deze klachten onduidelijk was. Dit gold volgens de rechtbank temeer nu rekening is gehouden met de mate van de rugbelastende aspecten van appellantes werk. Ook dit oordeel van de rechtbank wordt door de Raad onderschreven. Appellante heeft geen medische gegevens in het geding gebracht die doen twijfelen aan hetgeen hieromtrent door de genoemde bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 13 juni 2006 is neergelegd. 4.3. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank op juiste gronden afgezien van het inwinnen van informatie bij de psycholoog/psychotherapeut J.J.J. Neijens, nu appellante heeft aangegeven dat zij deze heeft bezocht vanwege relatieproblemen. Nu appellante eerst zeven dagen voor de zitting van de rechtbank nieuwe informatie, gedateerd 28 november 2006, heeft overlegd van deze psycholoog/psychotherapeut, zag de rechtbank geen aanleiding om deze informatie bij haar beoordeling te betrekken. De Raad overweegt dat appellantes klacht omtrent deze beslissing van de rechtbank geen doel treft. De Raad is van oordeel dat appellante de informatie van de psycholoog/psychotherapeut eerder in het geding had kunnen brengen dan binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van tien dagen voor de zitting, De Raad neemt hierbij voorts in aanmerking, dat ter zitting van de rechtbank het Uwv zich heeft verzet tegen het in het geding brengen van de bedoelde informatie, nu het er, klaarblijkelijk wegens gebrek aan tijd, niet in geslaagd was een reactie daarop te krijgen van een bezwaarverzekeringsarts. 4.4. Nu die informatie van die psycholoog/psychotherapeut in hoger beroep ter beoordeling staat van de Raad, overweegt de Raad daarover het volgende. De rechtbank heeft geen reden gezien om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot de psychische klachten van appellante voor onjuist te houden. Die bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 13 juni 2006. De brief van 28 november 2006 van de genoemde psycholoog /psychotherapeut brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad baseert zich dienaangaande op het rapport van 4 mei 2007 van de bezwaarverzekeringsarts. Deze constateert na weging van de inhoud van die brief dat er geen relevante psychiatrische ziekte is vastgesteld bij het verzekeringsgeneeskundige onderzoek. De door de genoemde gedragsdeskundige gestelde diagnose wordt niet onderbouwd door de weergegeven (medische) feiten. 4.5. De slotsom luidt dat de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 16 juni 2006 terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. 5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) E.M. de Bree. GdJ