Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8208

Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1225 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Eerst in hoger beroep toereikende motivering gegeven. Vernietiging bestreden besluit met instandlating rechtsgevolgen.


Uitspraak

07/1225 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 januari 2007, 04/1363 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 19 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.P.H. Sanders, advocaat te Doetinchem, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer L. Smid. II. OVERWEGINGEN 1. De feiten die in de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen derhalve voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming. 2.1. In geding is de vraag of het oordeel van de rechtbank over het tegen de beslissing op bezwaar van 13 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit) ingestelde beroep, zoals neergelegd in de aangevallen uitspraak, stand houdt. 2.2. In hoger beroep heeft appellantes gemachtigde grieven van zowel medische als arbeidskundige aard naar voren gebracht, waarbij hoofdzakelijk is verwezen naar de eerder in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden. 3.1. Voor wat betreft de medische kant kent de Raad, in navolging van de rechtbank en met overneming van haar motivering, beslissende betekenis toe aan het oordeel van de door de rechtbank benoemde deskundigen die van hun onderzoeken schriftelijk verslag hebben uitgebracht. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De stelling van appellante dat van meet af aan de verkeerde deskundige is ingeschakeld om haar pijnklachten te beoordelen slaagt niet, mede gelet op het feit dat de orthopedisch chirurg J.H. Postma en de neurochirurg dr. P.H.J.M. Elsenburg het desgevraagd niet noodzakelijk achten dat een deskundige op een ander medisch vakgebied verder onderzoek verricht. De Raad verstaat dat de rechtbank met het oog op de diversiteit aan klachten het, om zijn multidisciplinaire aanpak bekend staande, Neuro-Orthopaedisch Centrum heeft aangezocht om hem van verslag en advies te dienen, hetgeen met de rapportage van 31 mei 2006 is geschied. 3.2. De Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden aan de opvatting van het Uwv dat appellante op de datum in geding, gelet op haar medische beperkingen, weliswaar niet meer geschikt was voor haar oude beroep van administratief medewerkster, maar wel in staat was de aan haar door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. 3.3. De Raad stelt vast dat de met deze functies verbonden belasting blijft binnen de grenzen van de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 5 februari 2004. Bij verweerschrift in hoger beroep van 3 april 2007 heeft het Uwv overgelegd een rapport van 30 oktober 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige J. Leeneman, waarin zij de geschiktheid van de functies nog eens nader heeft toegelicht en daarbij alle signaleringen heeft besproken. 4.1. Bezien in het licht van de in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN AR4716 en volgende) neergelegde hogere eisen die moeten worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van schattingsbesluiten met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), is de Raad van oordeel dat in de hoger beroepsfase uiteindelijk de hiervoor gewenst geachte onderbouwing is gegeven. Gelet op ’s Raads oordeel met betrekking tot het CBBS, leidt dit tot de conclusie dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand kunnen worden gelaten. 4.2. Uit het vorenstaande volgt dat de Raad de aangevallen uitspraak zal vernietigen en het beroep tegen het bestreden besluit gegrond zal verklaren, met instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,-- in hoger beroep, zijnde in totaal € 1288,--. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 1288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. TM