
Jurisprudentie
BG8215
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1432 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1432 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen recht op ZW-uitkering. Als “zijn arbeid” moet worden aangemerkt, de functies in het kader van de WAO zijn voorgehouden. Appellante wordt geschikt geacht voor één van deze functies, te weten de functie van administratief ondersteunend medewerker. Medsich onderzoek voldoende zorgvuldig. Geen urenbeperking aangewezen.
Uitspraak
07/1432 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 januari 2007, 06/4068 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Namens appellante heeft mr. Y.J.K. Meulemans, advocaat te Eindhoven, de gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Meulemans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is tot 1 december 2001 werkzaam geweest als filiaalmanager. Aansluitend is aan haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Per 14 februari 2002 heeft zij zich ziek gemeld wegens vermoeidheidsklachten. Het Uwv heeft geweigerd om aan appellante per 13 februari 2003 een uitkering toe te kennen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Aan dit besluit lag het standpunt ten grondslag dat appellante met gangbare arbeid een dusdanig inkomen kon verdienen dat geen sprake was van een relevant verlies aan verdiencapaciteit.
1.2. Per 27 januari 2006, op welk moment appellante nog een WW-uitkering ontving, heeft zij zich ziek gemeld wegens vermoeidheidsklachten en psychische klachten. Op 17 februari 2006 is zij gezien door een verzekeringsarts. Deze heeft onder meer gerapporteerd dat appellante geschikt was voor eenvoudige administratieve werkzaamheden, zoals de in het kader van de WAO aan appellante voorgehouden functie van administratief ondersteunend medewerker (sbc-code 315100). Bij besluit van 17 februari 2006 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 27 januari 2006 geen recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.3. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts op 15 mei 2006 een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat appellante heeft afgezien van de mogelijkheid te worden gehoord en dat zij geen medische gegevens heeft aangedragen die aanleiding zouden kunnen geven voor twijfel aan de primaire medische beoordeling. Bij besluit van 15 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts.
3.1. In hoger beroep heeft appellante onder andere aangevoerd dat het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig was, nu geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en geen informatie is ingewonnen bij de behandelend sector. Volgens appellante zijn haar lichamelijke en psychische klachten onderschat. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij rapporten ingebracht van Aob Compaz van 1 maart 2007 en 3 juli 2008.
3.2. Het Uwv heeft zich, onder verwijzing naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 25 mei 2007 en 2 september 2008, op het standpunt gesteld dat de door appellante ingebrachte stukken geen aanleiding geven zijn oordeel te wijzigen.
4. De Raad, oordelend over de aangevallen uitspraak, overweegt als volgt.
4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze regel echter in zoverre uitzondering lijdt dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO. In het onderhavige geval moet als “zijn arbeid” worden aangemerkt de functies die aan appellante in het kader van de WAO zijn voorgehouden. Hierbij geldt dat het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat appellante geschikt was voor één van deze functies, te weten de functie van administratief ondersteunend medewerker.
4.2. De primaire verzekeringsarts heeft blijkens het rapport van 17 februari 2006 op dezelfde datum een medisch onderzoek verricht. In dit rapport is onder meer vermeld dat appellante heeft aangegeven dat haar behandelend internist geen duidelijke afwijkingen kon vinden. In de bezwaarfase heeft appellante afgezien van de mogelijkheid te worden gehoord, waarna de bezwaarverzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht. De Raad is niet tot de conclusie kunnen komen dat het aldus verrichte medische onderzoek onzorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat appellante deelneemt aan een schuldsaneringsregeling en dat het aannemelijk is dat zij in verband met sociale problematiek vermoeidheids- en spanningsklachten heeft. Volgens de verzekeringsarts was bij appellante niet duidelijk sprake van ziekte of gebrek en was zij geschikt voor de functie van administratief ondersteunend medewerker. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts dit oordeel onderschreven. In de hiervoor vermelde rapporten van 25 mei 2007 en 2 september 2008 heeft de bezwaarverzekerings-arts aangegeven dat de door appellante in hoger beroep ingebrachte stukken niet zien op de situatie rond de datum in geding, 17 januari 2006, en dat de in die stukken genoemde urenbeperking niet medisch is onderbouwd. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is aan appellante terecht geen ziekengeld verleend. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om deze conclusie voor onjuist te houden.
4.3. Uit hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgsproken in het openbaar op 17 december 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) E.M. de Bree.
JL