
Jurisprudentie
BG8274
Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802448/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802448/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 27 september 2006 heeft de raad van de gemeente Someren (hierna: de gemeenteraad) het door [appellant] tegen de afwijzing bij besluit van 18 december 2003 van diens verzoek om vergoeding van planschade gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Uitspraak
200802448/1.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/79 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 februari 2008 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Someren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2006 heeft de raad van de gemeente Someren (hierna: de gemeenteraad) het door [appellant] tegen de afwijzing bij besluit van 18 december 2003 van diens verzoek om vergoeding van planschade gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2008, verzonden op 26 februari 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, doch de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2008, hoger beroep ingesteld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.C.M. Looijmans, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.J.M. van Son, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling tot 1 september 2005 luidde en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 WRO dient te worden onderzocht of een belanghebbende door een wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking van die mogelijkheden heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellant] exploiteert op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Someren, sectie […], nr. […] (hierna: het perceel), een onderneming waarin het autoschadeherstelbedrijf wordt uitgeoefend. Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft hij ten grondslag gelegd dat de onder het vorige bestemmingsplan bestaande mogelijkheid om, onder vrijstelling van de in dat plan ter zake gestelde voorschriften, een dienstwoning op het perceel op te richten ten gevolge van de inwerkingtreding van het vigerende bestemmingsplan is vervallen en dat tot waardevermindering van het perceel heeft geleid.
2.4. Aan het besluit van 27 september 2006 heeft de gemeenteraad, onder verwijzing naar een deskundigenadvies van 10 juli 2006, ten grondslag gelegd dat de door [appellant] bedoelde vrijstellingsmogelijkheid op het oprichten van een dienstwoning bij een fokkerij of mesterij met een overwegend industrieel karakter betrekking heeft en het vervallen daarvan weliswaar een planologisch nadeel oplevert, maar niet tot waardevermindering van het perceel leidt, omdat - samengevat weergegeven - een exploitant van een fokkerij of mesterij met een overwegend industrieel karakter het perceel niet voor zijn bedrijfsmatige activiteiten zou kiezen.
2.5. In beroep heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak als deskundige benoemd. Volgens haar bericht aan de rechtbank van 13 augustus 2007 heeft het vervallen van de vrijstellingsmogelijkheid geen betekenis voor de gebruiksmogelijkheden en de waarde van het perceel.
2.6. [appellant] betoogt dat, voor zover thans van belang, de rechtbank, door op basis van dat deskundigenbericht te overwegen dat de gemeenteraad ten onrechte een planologische verslechtering heeft aangenomen, buiten het geschil is getreden.
2.6.1. Dat betoog slaagt. Uit het besluit van 27 september 2006, gelezen in verbinding met het daarin ingelaste deskundigenadvies, valt af te leiden dat de gemeenteraad heeft aangenomen dat het vervallen van de vrijstellingsmogelijkheid voor het oprichten van een dienstwoning bij een fokkerij of mesterij met een overwegend industrieel karakter een planologische verslechtering oplevert. Door daar niet van uit te gaan, is de rechtbank buiten het geschil getreden.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 27 september 2006 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
2.8. [appellant] heeft, onder verwijzing naar een door hem ingebracht deskundigenrapport van 15 mei 2006, betoogd dat de geconstateerde planologische verslechtering voor hem schade met zich brengt. Volgens hem heeft de gemeenteraad miskend dat het perceel met het bedrijfspand eenvoudig geschikt zou kunnen worden gemaakt voor een kwekerij van insecten, konijnen of vis en dat de exploitant daarvan onder het oude planologische regime met toepassing van de vrijstellingsmogelijkheid een dienstwoning zou kunnen realiseren en, gelet daarop, onder dat regime bereid zou zijn geweest het perceel voor een hogere prijs te kopen, dan bij ontbreken daarvan.
2.8.1. Dit betoog faalt. Voor zover ten behoeve van de exploitant van zodanige kwekerij al vrijstelling zou kunnen worden verleend, laat dit onverlet dat met het door [appellant] overgelegde deskundigenrapport van 15 mei 2006 niet aannemelijk is gemaakt dat in het door de gemeenteraad gevolgde deskundigenrapport ten onrechte het standpunt is ingenomen dat van de zijde van die exploitant geen voor de handelswaarde van het perceel relevante mate van belangstelling bestond. Reeds hierom bestaat geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad heeft miskend dat [appellant] ten gevolge van de planologische wijziging schade heeft geleden.
2.9. Nu de in beroep voorgedragen beroepsgronden niet tot een ander oordeel leiden, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 27 september 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 februari 2008 in zaak nr. 07/79;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008
452.