Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8319

Datum uitspraak2008-12-18
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1954 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Medisch onderzoek is zorgvuldig. Beperkingen zijn juist vastgesteld. Onvoldoende aanknopingspunten voor nadere beperkingen in verband met de gestelde claustrofobische klachten. Opleidingsniveau: de geduide functies op ten hoogste VMBO-niveau worden geschikt geacht.


Uitspraak

07/1954 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 februari 2007, 06/4719 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. I. de Vink, advocaat te Rijswijk, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapportage en een Functionele Mogelijkheden Lijst van 21 mei 2007 van bezwaarverzekeringsarts A. Mirza en een rapportage van 7 juni 2007 van bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde. Op 24 oktober 2008 overlegt appellante enkele medische stukken. Het Uwv reageert hierop door middel van een rapportage van 30 oktober 2008 van bezwaarverzekeringsarts A. Mirza. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. De Vink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. de Bluts-Alsemgeest. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante was werkzaam als agrarisch medewerkster toen zij op 9 september 1997 uitviel met handklachten en diabetes. Het Uwv heeft aan appellante uiteindelijk na een bezwaarprocedure met ingang van 8 september 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. De verzekeringsarts N.L. van Luntesburg heeft appellante op 23 augustus 2005 onderzocht. In het rapport van dit onderzoek zijn onder andere de diabetes klachten beschreven, alsmede het resultaat van het lichamelijk onderzoek en de psychiatrische observatie. Daarbij werden onder andere geen angstequivalenten geobserveerd. Van Luntesburg heeft, de mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 september 2005. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige R.J.M. van Staalduine-Bekema blijkens een rapport van 10 oktober 2005 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 0,37%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 20 oktober 2005 met ingang van 21 december 2005 de WAO-uitkering ingetrokken. 2. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts A. Mirza gerapporteerd en heeft zij na weging van het verhandelde ter hoorzitting en het aansluitend spreekuur, waarbij onder andere evenmin angstsymptomatologie werd vastgesteld, in haar rapport van 29 maart 2006 gemotiveerd aangegeven waarom het noodzakelijk is de FML op enkele punten aan te scherpen. De bezwaararbeidsdeskundige C.G. Litjens heeft naar aanleiding van de aangepaste FML op 14 april 2006 opnieuw de geduide functies beoordeeld en een tweetal functies verworpen. Er resteerden volgens Litjens voldoende functies om de schatting op te baseren. Litjens heeft daarna het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op 9%. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 oktober 2005 bij zijn besluit van 27 april 2006 ongegrond. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 27 april 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef - kort gezegd - de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. 4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante in essentie dezelfde grieven als in bezwaar en in eerste aanleg naar voren gebracht. De grieven komen er met name op neer dat appellante meent dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. Tevens is aangevoerd dat sprake is van claustrofobie. Voort heeft appellante aangegeven dat zij niet in staat is de geduide functies te vervullen. Appellante verzoekt een onafhankelijke deskundige te benoemen om de belastbaarheid van appellante nader vast te stellen. 5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellante door een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. De verzekeringsarts die op 23 augustus 2005 het primaire medische onderzoek heeft verricht, heeft appellante beperkt geacht in verband met vooral haar diabetes en haar sikkelcelanemie. De FML bevat beperkingen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Bezwaarverzekeringsarts A. Mirza heeft appellante, na afloop van de hoorzitting, op 29 maart 2006 onderzocht en appellante aanvullend beperkt geacht in verband met rechterschouder-, rug- en duizeligheidsklachten. Mirza heeft op basis van haar onderzoek een aangescherpte FML opgesteld. In hoger beroep heeft bezwaarverzekeringsarts Mirza naar aanleiding van enkele beperkende toelichtingen op de normaalwaarden op 21 mei 2007 een nieuwe FML opgesteld. Van aanknopingspunten in objectief-medische zin op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellante ten tijde van de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen, is de Raad - evenals de rechtbank - niet gebleken. Gelet op een en ander heeft de rechtbank terecht de medische onderbouwing van het bestreden besluit onderschreven. De Raad wil hierbij opmerken dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om in verband met de gestelde claustrofobische klachten het stellen van nadere beperkingen aangewezen te achten. De huisarts van appellante gaf in het huisartsenjournaal aan dat appellante bang is voor kleine ruimten maar in het onderzoekskamertje geen angstaanval heeft gehad. Tevens is ter zitting ter sprake gekomen dat appellante met het vliegtuig naar Turkije gaat. Tenslotte zijn deze klachten noch bij van Luntesburg noch bij Mirza, die bij hun onderzoek geen angstsymptomatologie hebben geobserveerd, gemeld. 5.2. De Raad heeft voorts in aanmerking genomen dat ook uit de in bezwaar, beroep en hoger beroep beschikbaar gekomen informatie van de huisarts, internist en dermatoloog niet valt af te leiden dat appellante op de datum in geding ernstiger beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het instellen van een onafhankelijke deskundige. 5.3. De Raad stelt vast dat de schatting thans berust op de functies parkeercontroleur (sbc-code 342022), wikkelaar, samensteller (sbc-code 267050) en telefonist, receptionist (sbc-code 315120). Met betrekking tot de grief van appellante dat ze niet voldoet aan het opleidingsniveau overweegt de Raad als volgt. De Raad is - met de rechtbank - van oordeel dat appellante voldoet aan opleidingsniveau 2 nu zij basisonderwijs heeft genoten en een aantal jaren LHNO onderwijs heeft gevolgd. De Raad is van oordeel dat de geduide functies op ten hoogste VMBO-niveau voor de bekwaamheden van appellante geschikt moeten worden geacht. 5.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid Van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 december 2008. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) T.J. van der Torn. GdJ