
Jurisprudentie
BG8338
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2217 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2217 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAZ-uitkering in verband met inkomsten uit arbeid met terugwerkende kracht. De hoogte van de inkomsten uit arbeid als zelfstandige kunnen pas na afloop van een boekjaar worden vastgesteld, waardoor pas later kan worden overgegaan tot het toepassen van een korting op de uitbetaling van een uitkering, dan wel tot herziening van die uitkering over een reeds afgesloten periode.
Uitspraak
07/2217 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 maart 2007, 06/352 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Wal voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.T. Wielinga.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is op 23 januari 1987 wegens psychische klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als zelfstandig fysiotherapeute/haptonome. In de loop van de zogenoemde wachttijd heeft zij haar werkzaamheden deels hervat. Met ingang van 22 januari 1988 is aan haar een uitkering toegekend ingevolge - thans - de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante in verband met door haar genoten inkomsten uit arbeid met toepassing van artikel 58 van de WAZ gekort en uitbetaald als ware appellante arbeidsongeschikt naar een mate van 55 tot 65%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 30 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 16 augustus 2005 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daartoe overwogen dat het verplicht is de WAZ-uitkering met terugwerkende kracht te herzien omdat appellante arbeid heeft verricht en daarmee onevenredig hoge inkomsten heeft verworven, waardoor tot een te hoog bedrag uitkering is verleend. Als niet vaststaat of die arbeid duurzaam volgehouden kan worden dan wordt de uitkering tijdelijk uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de uitkering zoals die zou zijn vastgesteld bij duurzaam te verrichten arbeid. Ten aanzien van zelfstandigen wordt de met betrekking tot een jaar fiscaal vastgestelde winst uit onderneming aangemerkt als de inkomsten uit arbeid en wordt de hoogte van het uit te betalen bedrag aan uitkering berekend door een vergelijking te maken tussen de fiscale winst uit onderneming en het zogenoemde maatmaninkomen. Uit deze vergelijking komt, zo is in bezwaar gebleken, naar voren dat appellante over het jaar 2002 feitelijk recht heeft op een WAZ-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, maar omdat appellante door het instellen van bezwaar niet in een slechtere positie behoort te geraken, is het besluit van 16 augustus 2005 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen (waarbij onder eiseres wordt verstaan appellante en onder verweerder wordt verstaan het Uwv):
"Met betrekking tot de rapportage van 22 september 1995 van de arbeidsdeskundige M. Feitsma - waarin de resterende verdiencapaciteit van eiseres op 12 uren per week is gesteld - en diens handgeschreven aantekening op het vragenformulier van 2 september 1996 - dat zij 20% mag werken - overweegt de rechtbank dat eiseres hieraan geen in rechte te honoreren verwachtingen heeft kunnen ontlenen met betrekking tot de hoogte van haar WAZ-uitkering, waarbij bovendien opgemerkt moet worden dat de arbeidsdeskundige niet bevoegd is om te beslissen over het recht op uitkering. De destijds aan haar gedane mededelingen, wat daarvan ook zij, moeten beschouwd worden in het licht van de toen bekende gegevens en kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezien als ondubbelzinnige en ongeclausuleerde (bevoegd gedane) toezeggingen, waaraan zij het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat zolang zij niet meer dan 12 uren per week zou werken zulks geen invloed zou hebben op haar uitkering en zij niet met een herziening van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht zou kunnen worden geconfronteerd. In het tijdsverloop ten gevolge van het stilzitten van verweerder ziet de rechtbank evenmin aanleiding om het bestreden besluit onjuist te achten. Hierbij wijst de rechtbank erop dat het recht van verweerder om de korting toe te passen niet vervalt na de toezending van de stukken ten aanzien van het bedrijfsresultaat over het jaar 2002."
3.1. Appellante heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat de herziening van de WAZ-uitkering met terugwerkende kracht over 2002 in strijd is met de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel. Zij heeft daartoe gewezen op de rapportage van 22 september 1995 van de arbeidsdeskundige M. Feitsma, waarin is aangegeven dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, bij een restverdiencapaciteit van 12 uur per week, 80 tot 100% bedraagt, alsmede de aantekening van deze arbeidsdeskundige op het vragenformulier, gedateerd 2 september 1996, waaruit volgt dat appellante 20% mag werken en dat appellante op dat moment 8 uur per week werkt. Appellante stelt dat, nu zij nadien nooit meer dan 8 uur per week is gaan werken, zij erop kon en mocht vertrouwen dat haar uitkering niet zou worden gekort. Voorts heeft appellante aangevoerd dat het Uwv, door pas in september 2005 aan haar mededeling te doen dat de uitkering over 2002 wordt herzien, te lang heeft gewacht, hetgeen moet meebrengen dat, mede gelet op de praktijk sinds 1995, niet meer op de in 2002 uitbetaalde uitkering kan worden teruggekomen.
3.2. In verweer heeft het Uwv zich gesteld achter het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1. De Raad stelt zich achter het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank en tevens achter de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Ook de Raad kent daarbij betekenis toe aan de omstandigheid dat de mededelingen van de arbeidsdeskundige Feitsma in 1995 en 1996 moeten worden gezien tegen de achtergrond van de toen bekende gegevens. In die tijd vloeiden de inkomsten van appellante voort uit de door haar gemaakte uren als zelfstandig fysiotherapeute/haptonome (8 uur per week). In 2000 is appellante met haar toenmalige echtgenoot een centrum voor bewustwording en therapie begonnen en in het jaar 2002 bestonden haar inkomsten uit inkomsten uit de door haarzelf gemaakte uren als fysiotherapeute/haptonome en inkomsten uit het bedoelde centrum. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de arbeidsdeskundige Feitsma geen grond bieden voor in rechte te honoreren verwachtingen; hij stelt zich daarbij achter hetgeen de rechtbank terzake heeft overwogen in de aangevallen uitspraak.
4.2. Tevens is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante, die inkomsten uit arbeid als zelfstandige genoot, er rekening mee had kunnen en moeten houden dat deze inkomsten (mede) grond kunnen vormen voor toepassing van artikel 58 van de WAZ en dat zulks ook met terugwerkende kracht mogelijk is. Dit vloeit reeds voort uit de omstandigheid dat de hoogte van de inkomsten uit arbeid als zelfstandige pas na afloop van een boekjaar kunnen worden vastgesteld, waardoor pas later - nadat de hoogte van die inkomsten is vastgesteld - kan worden overgegaan tot het toepassen van een korting op de uitbetaling van een uitkering, dan wel tot herziening van die uitkering over een reeds afgesloten periode.
4.3. Tot slot ziet de Raad, anders dan appellante heeft aangevoerd, geen grond om in de omstandigheid dat het Uwv lang heeft gewacht, alvorens over te gaan tot het korten op de uitkering wegens inkomsten uit arbeid als zelfstandige over het jaar 2002, aanleiding te zien voor het oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Hij wijst er daartoe op dat het Uwv begin 2004 de desbetreffende jaarstukken van appellante heeft ontvangen. Door pas op 16 augustus 2005 een besluit over de korting van appellantes inkomsten op de WAZ-uitkering over het jaar 2002 te nemen, heeft het Uwv wel lang gewacht, maar deze periode is niet zodanig dat het recht zich tegen het alsnog nemen van dit besluit verzet.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.D.F. de Moor.
KR