Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8356

Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2895 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Juistheid medische grondslag. Geen aanknopingspunten voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De brieven van de uit 2006 bieden geen nieuwe gegevens met betrekking tot de medische toestand van appellant in 2005. Juistheid functies. Deugdelijk gemotiveerde arbeidskundige grondslag in beroep: in stand laten van de rechtsgevolgen.


Uitspraak

07/2895 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 april 2007, 06/2519 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op 24 juli 2007 heeft de gemachtigde van appellant nadere gronden ingediend en een rapport van 5 juli 2007 van psychiater S. Güner overgelegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van Willigen alsmede E. Bataloglu als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diekema. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker toen hij op 21 mei 2001 uitviel met psychosociale problemen. Het Uwv heeft, in aansluiting op het volmaken van de wachttijd, met ingang van 20 mei 2002 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. De arts M.M. Schuckman heeft appellant op 19 augustus 2005 onderzocht. In het rapport van dit onderzoek van 14 september 2005 zijn onder andere de psychische klachten beschreven. Schuckman heeft, na ontvangst van informatie van de behandelend psychiater, de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 september 2005. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige L.J. Strijker in een rapport van 30 september 2005 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op minder dan 15%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 4 oktober 2005 met ingang van 5 december 2005 de WAO-uitkering ingetrokken. 2. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben in een rapport van 5 april 2006 aangegeven dat er geen reden is af te wijken van het medische oordeel van Schuckman. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 oktober 2005 bij zijn besluit van 7 april 2006 ongegrond. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 7 april 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef - kort gezegd - de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. 4. In hoger beroep heeft appellant onder andere aangevoerd dat hij meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. De behandelend psychiater van appellant gaf in zijn brief van 18 december 2006 aan dat op de datum in geding de klachten van appellant heviger waren dan hij eerder dacht en beschreef. Appellant verzoekt tevens om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Tot slot heeft appellant per functie aangegeven waarom hij van mening is dat hij die niet kan verrichten. 5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit te komen dan de rechtbank. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellant door een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. De arts die op 19 augustus 2005 het primaire medische onderzoek heeft verricht, heeft appellant beperkt geacht ten aanzien van psychische problemen. De FML bevat beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Bezwaarverzekeringsarts Sijben heeft, rekening houdende met de overgelegde informatie van de behandelend psychiater, het bezwaarschrift en de informatie uit de hoorzitting, de conclusie van Schuckman onderschreven. Uit alle medische informatie zijn, naar het oordeel van de Raad, geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding geven tot de conclusie dat appellant op de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. 5.2. Ten aanzien van de in eerste aanleg door appellant ingezonden brief van psychiater Güner van 7 november 2006 verenigt de Raad zich met hetgeen bezwaarverzekeringsarts Sijben daarover in zijn commentaar van 28 november 2006 heeft opgemerkt: ter discussie staat de belastbaarheid per 5 december 2005. Op dat moment was de psychiater nog tevreden over de situatie. Tevens geeft bezwaarverzekeringsarts Sijben aan dat als dan in november 2006 toch de twijfel bij de psychiater toeslaat, dit weinig betekenis meer heeft voor de situatie per 5 december 2005. De Raad kan zich hiermee verenigen mede gezien het gegeven dat uit de brieven van 7 november 2006 en 18 december 2006 van psychiater Güner geen nieuwe gegevens met betrekking tot de medische toestand van appellant ten tijde van de datum in geding blijken. 5.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde beperkingen, op de datum in geding in staat geacht moet worden tot het uitoefenen van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), inpakker (sbc-code 111190) en medewerker tuinbouw (sbc-code 111010). De Raad wil hierbij opmerken dat de door appellant in hoger beroep geuite grieven tegen de geduide functies betrekking hebben op fysieke aspecten waarvoor appellant niet beperkt is geacht. Met de in beroep ingebrachte rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Eekhoudt van 30 augustus 2006 en 3 november 2006 is naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd dat de functies, wat betreft de daaraan verbonden belasting, binnen de mogelijkheden van appellant blijven. 5.4. Omdat het bestreden besluit evenwel eerst met de genoemde rapporten van 30 augustus 2006 en 3 november 2006 van bezwaararbeidsdeskundige Eekhoudt geacht kan worden op een deugdelijk gemotiveerde arbeidskundige grondslag te berusten, ziet de Raad aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 5.5. In het licht van hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen en daarbij nog mede in aanmerking genomen dat uit de rapporten van bezwaararbeidsdeskundige Strijker van 30 september 2005 en bezwaararbeidsdeskundige Eekhoudt van 3 november 2006 naar voren komt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met juistheid is bepaald op minder dan 15%, bestaat tevens aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van artikel 8:73, derde lid, van de Awb geheel in stand te laten. 6.1. Voor vergoeding van schade als door appellant verzocht is ingevolge artikel 8:73 van de Awb in het onderhavige geval geen plaats, nu de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, zodat de Raad dit verzoek afwijst. 6.2. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.610,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.610,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. TM