
Jurisprudentie
BG8364
Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2972 CSV + 08/792 CSV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2972 CSV + 08/792 CSV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Correctie- en boetenota's. Niet gebleken dat het Uwv onzorgvuldig te werk is gegaan bij de vaststelling van de verschuldigde doch niet afgedragen premiebedragen over de jaren 2001 en 2002, welke vaststelling bij gebreke van een deugdelijke loonadministratie niet anders dan schattenderwijs en bij benadering kon plaatsvinden. Het Uwv kon daarbij uitgaan van de gegevens van de Belastingdienst over 2002 en deze extrapoleren naar het jaar 2001. Het Uwv kon bij de berekening van de premielonen over het jaar 2003 niet volstaan met de gegevens over 2002 van de Belastingdienst zonder zelf een nader onderzoek in te stellen. Gegevens zijn geëxtrapoleerd naar het jaar 2003. Dit biedt onvoldoende basis voor een ambtshalve vaststelling van de premie over het jaar 2003, nu hieruit niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de loonadministratie over 2003 geen getrouw beeld geeft van de werkelijkheid. Het is aan het Uwv om dit laatste aan te tonen. Daarin is hij evenwel niet geslaagd bij gebreke van een nader onderzoek naar die loonadministratie. Dit betekent dat de correctie- en boetenota’s voor zover deze betrekking hebben op het jaar 2003 niet op een duidelijke grondslag berusten.
Uitspraak
07/2972 CSV
08/792 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2007, nr. 06/3304 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.H.G. Katz, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 januari 2008 heeft het Uwv een nader besluit, gedateerd 7 juni 2007, in het geding gebracht.
Bij brief van 24 april 2008 is namens appellante op dit nader besluit gereageerd.
Het Uwv heeft bij brief van 28 augustus 2008, desgevraagd, medegedeeld dat in de beslissing op bezwaar van 7 juni 2007, als gevolg van een niet nader te verklaren oorzaak, op bladzijde 2 onder “Beslissing” zowel voor de boete, als ook voor de correctienota onjuiste bedragen zijn weergegeven. Voor het bedrag van de totaal verschuldigde premie over het premiejaar 2001 had in plaats van € 82.745,46 een bedrag van € 47.785.78 moeten staan. Als gevolg van deze vermindering had ter zake van de daaraan gerelateerde opgelegde boete over het premiejaar 2001 moeten worden vermeld dat deze is teruggebracht tot nihil.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008, waar appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Katz. Het Uwv is met voorafgaand bericht niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in deze gedingen aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Appellante is een vennootschap onder firma, waarvan de ondernemingsactiviteit bestaat uit het uitoefenen van een uitzendbureau in de agrarische- en tuinbouwsector.
2.2. Op 17 maart 2005 heeft de Belastingdienst rapport opgemaakt van een bij appellante gehouden boekenonderzoek op 30 oktober 2002 over de jaren 2001 en 2002. In verband met het ontbreken van een groot deel van de werkbriefjes, welke de basis vormen voor de manurenstaten in de loonadministratie van appellante, is vervolgens een onderzoek ingesteld bij een aantal opdrachtgevers van appellante. Daaruit is gebleken dat er in een groot aantal gevallen andere personen bij de opdrachtgevers werkzaam zijn geweest dan de personen die in de loonadministratie van appellante waren opgenomen, dat er slechts zelden met vrouwelijke werknemers werd gewerkt en dat de vennoten slechts sporadisch meewerkten. Daarnaast heeft appellante volgens het rapport verzuimd om de identiteit van een viertal werknemers vast te stellen conform de Wet op de identificatieplicht (WID). Dit heeft geleid tot het opleggen van een naheffingsaanslag loonheffing en een boete over 2001 en 2002. Daartegen heeft appellante bezwaar gemaakt.
2.3. Het Uwv heeft op 20 juli 2005 een rapport opgemaakt naar aanleiding van een looncontrole bij appellante. Hierin heeft de looninspecteur van het Uwv de bevindingen en de conclusies van de Belastingdienst overgenomen en op basis daarvan het premieloon voor de werknemersverzekeringen over 2001 tot en met 2003 schattenderwijs vastgesteld. Aan de hand van deze schatting zijn op 3 november 2005 correctienota’s over de jaren 2001 tot en met 2003 en op 8 december 2005 boetenota’s over de jaren 2001 tot en met 2003 aan appellante opgelegd.
2.4. Bij beslissing op bezwaar (I) van 30 juni 2006 heeft het Uwv de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren deels gegrond verklaard voor zover deze bezwaren betrekking hebben op het verzuim om op de juiste wijze de identiteit van de werknemers [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3] vast te stellen - daarbij het oordeel van de belastingdienst op bezwaar van 13 juni 2006 volgend - en overwogen dat de hierop betrekking hebbende correcties teruggenomen dienen te worden en dat de boeteoplegging aanpassing behoeft nu de aanvankelijke correcties betreffende drie van de vier werknemers, te weten de werknemers [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3] teruggenomen dienen te worden. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
2.5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich ten aanzien van de correcties achter het standpunt van het Uwv gesteld maar vervolgens, met beslissingen over proceskosten en griffierecht, het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd uitsluitend voor zover het Uwv daarbij heeft nagelaten de deels onjuist bevonden correctie- en boetenota’s te herroepen en daarvoor in de plaats een nieuw besluit te nemen, waarbij de concrete bedragen van de aangepaste correctie- en boetenota’s worden vastgesteld. Aan het Uwv is opdracht gegeven met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit te nemen.
3.1. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar (II) genomen van 7 juni 2007, waarbij met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank de bezwaren tegen de besluiten van 3 november 2005, zijnde de correctienota’s over de premiejaren 2001 tot en met 2003, gegrond zijn verklaard, evenwel slechts in die zin dat de aanvankelijk opgelegde correcties over het premiejaar 2001 ter zake van de werknemers [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3] zijn teruggenomen. Het totaal van de verschuldigde premie over 2001 is verminderd tot, zoals nader toegelicht bij het rubriek I weergegeven brief van 28 augustus 2008, een bedrag van € 47.785,78. Voorts zijn de bezwaren tegen de boetenota’s over de premiejaren 2001 tot en met 2003 gegrond verklaard, omdat als gevolg van de vermindering van de correctienota over het premiejaar 2001 de daaraan gerelateerde boete over het premiejaar 2001 teruggebracht moet worden naar nihil.
3.2. In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de aangevallen uitspraak en het nieuwe besluit op bezwaar van 7 juni 2007 bestreden. Kort samengevat is appellante primair de mening toegedaan dat het boekenonderzoek interpretatiefouten vertoont en dat het Uwv zich alleen heeft gebaseerd op gegevens van de Belastingdienst zonder zelf daarna onderzoek te hebben verricht. Subsidiair stelt appellante zich op het standpunt dat de correcties nog steeds tot een te hoog bedrag zijn opgelegd, dat niet valt in te zien waarom het terugnemen van de correctienota’s slechts beperkt dient te blijven tot bovenbedoelde werknemers, en dat deze correctienota’s dienen te worden verminderd omdat uitgegaan moet worden van het brutoloon waarop de franchise toegepast dient te worden en voor de ZFW rekening gehouden dient te worden met het maximum dagloon. Appellante heeft daarbij berekeningen overgelegd op basis waarvan de correctie- en boetenota’s, voor zover van toepassing, niet een hoger bedrag belopen dan € 15.820,--, subsidiair € 26.367,-- en meer subsidiair € 90.500,13.
Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
4.1. Aan de vaststelling van de SV-lonen en de correctie- en boetenota’s ligt een controlerapport van de Belastingdienst ten grondslag naar aanleiding van een bij appellante uitgevoerd onderzoek op 30 oktober 2002. Uit dit onderzoek is gebleken dat er per factuur een urenlijst aanwezig is met daarop de door diverse werknemers gewerkte uren. Door het administratiekantoor zijn deze urenlijsten per 4 weken getotaliseerd en deze gegevens dienen als basis voor het uit te betalen loon en de loonadministratie. De gewerkte uren per werknemer werden overgenomen van de desbetreffende werkbriefjes, welke evenwel niet allemaal zijn bewaard. De bij de opdrachtgevers aangetroffen werkbriefjes zijn vergeleken met de manurenstaten uit de loonadministratie van appellante en daaruit kwam naar voren dat in een groot aantal gevallen andere personen bij de opdrachtgevers werkzaam zijn geweest dan de personen die in de loonadministratie van appellante waren opgenomen, dat een aantal opdrachtgevers verklaarden dat er nooit vrouwelijke werknemers bij hen hadden gewerkt en dat [appellante] - in afwijking van de uren die aan hem waren toegerekend - slechts sporadisch meewerkte. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het Uwv, gelet op de in dat rapport neergelegde onderzoeksbevindingen, terecht de loonadministratie van appellante over de jaren 2001 en 2002 heeft verworpen, aangezien hierin een groot aantal gewerkte uren onjuist is verantwoord.
4.2. De Raad is niet gebleken dat het Uwv onzorgvuldig te werk is gegaan bij de vaststelling van de verschuldigde doch niet afgedragen premiebedragen over de jaren 2001 en 2002, welke vaststelling bij gebreke van een deugdelijke loonadministratie niet anders dan schattenderwijs en bij benadering kon plaatsvinden. Het Uwv kon daarbij uitgaan van de gegevens van de Belastingdienst over 2002 en deze extrapoleren naar het jaar 2001. Appellante heeft weliswaar de schatting als niet reëel bestempeld, maar geen objectieve verifieerbare gegevens aangedragen waaruit de gestelde onjuistheid van de ambtshalve vaststelling door het Uwv blijkt en haar stelling evenmin met rapportages van niet betrokken deskundigen onderbouwd. Dit geldt eveneens voor het betoog van appellante dat de correcties tot een te hoog bedrag zijn opgelegd en dat deze dienen te worden verminderd omdat uitgegaan moet worden van het brutoloon waarop de franchise toegepast dient te worden en voor de ZFW rekening gehouden dient te worden met het maximum dagloon, alsmede dat vier opdrachtgevers strafrechtelijk zouden zijn veroordeeld voor het valselijk invullen van manuurstaten. De Raad moet daarbij vaststellen dat bovenstaand betoog in feite slechts berust op stellingen zonder enige objectieve en verifieerbare onderbouwing. De Raad wijst hierbij nog op zijn vaste rechtspraak dat het risico van een mogelijk te hoge schatting in een geval als het onderhavige voor rekening van appellante komt.
4.3. De Raad deelt echter wel het standpunt van appellante dat het Uwv bij de berekening van de premielonen over het jaar 2003 niet kon volstaan met de gegevens over 2002 van de Belastingdienst zonder zelf een nader onderzoek in te stellen. Blijkens het rapport looncontrole van 20 juli 2005 heeft de looninspecteur van het Uwv met betrekking tot het jaar 2003 slechts gekeken naar de personen die in 2002 zijn aangetroffen op de verzamelloonstaat en deze gegevens vervolgens geëxtrapoleerd naar het jaar 2003. Dit biedt onvoldoende basis voor een ambtshalve vaststelling van de premie over het jaar 2003 nu hieruit niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de loonadministratie over 2003 geen getrouw beeld geeft van de werkelijkheid. Het is aan het Uwv om dit laatste aan te tonen. Daarin is hij evenwel niet geslaagd bij gebreke van een nader onderzoek naar die loonadministratie. Dit betekent dat de correctie- en boetenota’s voor zover deze betrekking hebben op het jaar 2003 niet op een duidelijke grondslag berusten.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen is de Raad van oordeel dat de rechtbank het besluit van 30 juni 2006 tevens had behoren te vernietigen voor zover dat besluit op de premie- en boetenota over 2003 betrekking had. Daarom zal de Raad deze uitspraak vernietigen, behoudens voor zover daarbij omtrent de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in eerste aanleg is beslist.
Het besluit van 4 juni 2007.
5. De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
5.1. Met betrekking tot het beroep tegen het besluit van 7 juni 2007(II), nader aangevuld bij brief van 28 augustus 2008, volgt volgens vaste rechtspraak uit de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat indien naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, dit besluit door de Raad bij de beoordeling wordt betrokken indien dat besluit niet geheel aan het beroep tegemoetkomt. Dat is hier het geval, zodat het bij de rechtbank ingestelde beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 7 juni 2007.
5.2. Het besluit van 7 juni 2007(II), zoals nader gewijzigd bij brief van 28 augustus 2008, dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd, gelet op hetgeen de Raad hiervoor onder 4.3 en 4.4 heeft overwogen.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep - van in totaal 2,5 punt - ten bedrage van € 805,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behouden voor zover daarbij omtrent de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in eerste aanleg is beslist;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juni 2006 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 7 juni 2007 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de correctie- en boetenota’s over de jaren 2001 en 2003;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 805,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 428,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 november 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
OA