Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8367

Datum uitspraak2008-12-16
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3698 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Voldoende zorgvuldig medische onderzoek. Geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat de medische beperkingen ernstiger zijn dan waarvan de (bezwaar)verzekeringsarts is uitgegaan. Geen aanleiding voor het raadplegen van een deskundige. De bij de schatting betrokken functies liggen binnen de mogelijkheden van appellant.


Uitspraak

07/3698 WIA Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2007, 06/5153 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 16 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R.J. Michielsen, advocaat te Rotterdam-Hoogvliet, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2008. Namens appellant is verschenen mr. P. Vermeulen, kantoorgenoot van mr. Michielsen. Het Uwv heeft zich aldaar niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker bij een houthandel. Op 3 september 2004 is hij voor zijn werk uitgevallen met pols- en psychische klachten. Op grond van de resultaten van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant in staat is met arbeid meer dan 65% van het zogenoemde maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 13 juli 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 1 september 2006 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 23 november 2006, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het namens appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2006 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Niet kan worden gezegd dat de (bezwaar)verzekeringsarts de gezondheidsklachten van appellant onvoldoende heeft onderkend en – in het verlengde daarvan – dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op onjuiste dan wel onvolledige wijze zijn medische beperkingen weerspiegelt. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Door appellant zijn geen (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn medische beperkingen ernstiger zijn dan waarvan de (bezwaar)verzekeringsarts is uitgegaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor de benoeming van een deskundige, zoals door appellant is verzocht. 3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij met betrekking tot zijn psychische klachten meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. Naar zijn mening heeft de (bezwaar)verzekeringsarts onvoldoende specifieke kennis op dit terrein. Ten onrechte heeft daarom de rechtbank zijn verzoek om een deskundigenrapportage door een psychiater gepasseerd. 3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift het ingenomen standpunt gehandhaafd. 4. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel en maakt die tot de zijne. Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen ook reeds in beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen, zoals vastgelegd in de FML. Ook de Raad ziet daarom geen aanleiding voor het raadplegen van een deskundige. De Raad kan appellant niet volgen in zijn in hoger beroep betrokken stelling dat de (bezwaar)verzekeringsarts onvoldoende is toegerust om zijn psychische klachten te onderzoeken en op grond daarvan medische beperkingen vast te stellen. Daarbij wijst de Raad erop dat de vaststelling van de psychische beperkingen mede is gebaseerd op de zich in het dossier bevindende inlichtingen van de behandelend sector, waaronder die van de GGZ van 2 februari 2005 en 31 augustus 2005. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen staat voor de Raad genoegzaam vast dat de bij de schatting betrokken functies binnen de mogelijkheden van appellant liggen. 5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 december 2008. (get.) J. Riphagen. (get.) I.R.A. van Raaij. KR