Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8379

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3751 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Geen aanleiding om het Uwv niet te volgen in diens standpunt dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in voldoende mate met zijn beperkingen rekening is gehouden. Geen aanleiding een deskundige te benoemen.


Uitspraak

07/3751 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 mei 2007, 06/2113 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. E. Osinga, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Namens appellant is zijn gemachtigde mr. Osinga verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant ontving sinds 8 maart 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 2. In het kader van een vijfdejaars herbeoordeling heeft verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 17 augustus 2004. Op verzoek van het Uwv heeft de psycholoog H.A.D. Visser appellant onderzocht en blijkens haar rapport van 5 november 2004, enkele vragen aangaande appellants gezondheidstoestand beantwoord. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in het aanvullend verzekeringsgeneeskundige rapport van 11 juli 2005. Vervolgens is de belastbaarheid van appellant neergelegd in een (Kritische) Functionele Mogelijkheden Lijst ((K)FML) van 11 juli 2005. De arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 27,81%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2005 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 3 januari 2006 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. 3. In het kader van de behandeling van het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 4 april 2006 de bevindingen van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onderschreven, waarna het Uwv bij besluit van 10 april 2006 (bestreden besluit) appellants bezwaren ongegrond heeft verklaard. 4. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat, gelet op de beschikbare medische gegevens, geen aanleiding bestaat om het Uwv niet te volgen in diens standpunt dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 3 januari 2006, in voldoende mate met zijn beperkingen rekening is gehouden. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het standpunt van het Uwv, dat appellant in staat is de geduide functies te vervullen, voldoende is gemotiveerd. 5. In hoger beroep heeft appellant in hoofdzaak zijn in bezwaar en beroep aangevoerde stellingen herhaald. Daarnaast heeft appellant de Raad verzocht een deskundige te benoemen. 6. De Raad overweegt als volgt. 6.1. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Ten aanzien van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangedragen, oordeelt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 23 augustus 2007 op genoegzame wijze heeft aangegeven waarom dit geen aanleiding geeft tot het aannemen van verdergaande beperkingen dan in de (K)FML zijn verwoord. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de Raad dan ook geen aanleiding tot twijfel aan de in deze (K)FML vastgelegde belastbaarheid van appellant. Ook is het de Raad niet kunnen blijken dat appellant op de datum in geding niet in staat kon worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding een deskundige te benoemen. 7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) R.L. Rijnen. GdJ