Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8382

Datum uitspraak2008-12-18
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/835 WAJONG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAJONG-uitkering toe te kennen. Verzekeringsarts heeft zowel de concrete medische gegevens als de aangevoerde subjectieve elementen meegenomen in zijn onderzoek en oordeelsvorming. De geduide functies betreffen eenvoudig routinematig werk waarvoor een minimale leesvaardigheid is vereist en waarbij opleidingsniveau 1 is vereist.


Uitspraak

07/835 WAJONG Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 januari 2007, 06/407 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. E.M. Pommé, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een reactie van 5 maart 2007 van bezwaarverzekeringsarts P. Tjen. Namens appellant is nadere medische informatie overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts Tjen heeft op 31 oktober 2008 hierop een reactie gegeven. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pommé. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard. II. OVERWEGINGEN 1.1. Op 4 februari 2004 heeft appellant, geboren op [geboortedatum], een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. 1.2. Bij besluit van 17 augustus 2005 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 1 september 2005 een Wajong-uitkering te verstrekken. Bij besluit van 24 januari 2006 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 augustus 2005 ongegrond verklaard. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 24 januari 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en besluiten genomen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. 2.2. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat het besluit van 24 januari 2006 op een onjuiste medische grondslag berust. Vernietiging van het besluit van 24 januari 2006 heeft plaatsgevonden op de grond dat bij dat besluit onvoldoende is gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies voor appellant geschikt zijn. De rechtbank heeft in een nadere toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten van 30 november 2006, waarin alsnog een nadere motivering van bedoelde geschiktheid is gegeven, aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 24 januari 2006 in stand te laten. 3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er bij hem een zeer laag IQ is vastgesteld en wel een IQ van 64 bij een grote leerachterstand. Bij appellant is sprake van een lichte verstandelijke beperking en hierdoor is er een onvermogen om structuur aan te brengen in het leven van alledag. Appellant is door de verstandelijke beperking niet in staat om de geduide functies op de vrije arbeidsmarkt te verrichten. Ten onrechte is er volgens appellant geen beperking aangegeven ten aanzien van lezen en schrijven terwijl deze hun oorzaak vinden in een (verstandelijk) gebrek. Ten aanzien van het onderdeel probleem oplossen en temperatuurswisseling is appellant van mening dat hier een beperking op gegeven had moeten worden. Tevens is appellant van oordeel dat sprake is van een medische urenbeperking. Ten slotte overlegt appellant een rapport van 16 september 2007 van psycholoog drs. A.G.A. Russ waaruit blijkt dat appellant een IQ heeft van 65. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. De verzekeringsarts, die appellant naar aanleiding van zijn aanvraag op 7 juli 2005 heeft onderzocht, is na zijn onderzoek tot de opvatting gekomen dat appellant belastbaar is voor meer eenvoudige routinematige, weinig stresserende en fysiek niet zware bezigheden binnen een relatief schoon en prikkelarm klimaat. Met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen is appellant naar de opvatting van de arbeidsdeskundige, zoals neergelegd in diens rapportage van 16 augustus 2005, met ingang van 1 september 2005 in staat arbeid te verrichten waarmee hij een zodanig inkomen kan verwerven dat van een voor de Wajong relevant verlies aan verdienvermogen geen sprake is. 4.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar aanleiding van hetgeen door appellant in bezwaar is aangevoerd een rapport, gedateerd 8 november 2005, opgesteld. In dit rapport is vermeld dat kennis is genomen van informatie van de longarts waaruit blijkt dat appellant bekend is met astma bronchiale met een allergie voor huisstofmijt, gras- en boompollen. Tevens is tijdens de hoorzitting aangevoerd dat appellant als gevolg van zijn longaandoening zeer regelmatig schoolverzuim heeft gehad en dat hijzelf in deze hoedanigheid geen kans heeft om op de arbeidsmarkt aan regulier werk te komen. Naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts heeft de verzekeringsarts zowel de concrete medische gegevens als de aangevoerde subjectieve elementen meegenomen in zijn onderzoek en oordeelsvorming. Er bestaat voor de bezwaarverzekeringsarts geen overtuigende medische redenen om af te wijken van de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). 4.4. De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich blijkens zijn rapport van 2 januari 2006 rekenschap gegeven van het ter hoorzitting gestelde, inhoudende dat appellant vrijwel niet kan lezen en schrijven. De geduide functies betreffen volgens de bezwaararbeidsdeskundige zeer eenvoudig routinematig werk waarvoor nagenoeg geen schoolse vaardigheden vereist zijn en de matige beheersing van het Nederlands hoeft geen belemmering te zijn voor de uitoefening van dergelijk werk. Met betrekking tot het aspect lezen heeft appellant zelf ten overstaan van de arbeidsdeskundige aangegeven dat hij kan lezen. Mede gezien het geringe beroep wat er in de functie lederwarenmaakster/monteuse (sbc-code 111160) op de leesvaardigheid wordt gedaan geeft het bezwaar volgens de bezwaararbeidsdeskundige geen aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van deze functie. 4.5. Gelet op hetgeen in de rechtsoverwegingen 4.3. en 4.4. is overwogen, vindt het door appellant in hoger beroep ingenomen standpunt dat voorbij is gegaan aan de beperkingen die voortvloeien uit de verstandelijke beperkingen van appellant geen steun in de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. Deze ontwikkeling is uitgebreid bezien. Het Uwv heeft geenszins miskend dat appellant op een laag intelligentieniveau opereert en evenmin dat hiermee bij het duiden van functies rekening dient te worden gehouden. 4.6. Ook uit hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, is de Raad geenszins kunnen blijken dat bij appellant sprake is van een stoornis als gevolg waarvan hij niet in staat zou zijn op de datum in geding de hem voorgehouden werkzaamheden te verrichten. Niet uit het oog kan worden verloren dat het in hoger beroep ingediende verslag van het psychologisch onderzoek, verricht door Two Way bureau voor psychologisch onderzoek, ziet op een situatie in september 2007 en niet op de situatie van de in geding zijnde datum, 1 september 2005. Voorts heeft de psycholoog aangegeven dat appellant een functie kan verrichten. De Raad wil hierover opmerken dat het beoordelen van de geduide functies niet voorbehouden is aan de psycholoog om hierover uitspraken te doen. 4.7. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde beperkingen, op de datum in geding in staat geacht moet worden tot het uitoefenen van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies van medewerker tuinbouw (sbc-code 111010), textielproductenmaker (sbc-code 111160) en productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (sbc-code 111172). De Raad wil - net als de rechtbank - opmerken dat de geduide functies eenvoudige routinematig werk betreffen waarvoor een minimale leesvaardigheid is vereist en waarbij opleidingsniveau 1 is vereist. 4.8. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 december 2008. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) T.J. van der Torn. TM