Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8386

Datum uitspraak2008-12-04
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/731 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gelet op de samenstelling van het bestuur van de stichting en de formele zeggenschapsverhouding binnen dat bestuur zoals neergelegd in de statuten, ligt op de weg van appellant om het bestaan van een gezagsverhouding aannemelijk te maken. Appellant is hierin niet geslaagd.


Uitspraak

08/731 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 december 2007, 06/1134 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 4 december 2008. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende. 1.1. Appellant heeft uit hoofde van zijn functie als voorzitter van de [naam stichting] (hierna: de stichting) vanaf 1 januari 2004 voor die stichting betaalde werkzaamheden verricht vanuit een door de stichting geƫxploiteerde viskar. Het bestuur van de stichting bestond ten tijde hier in geding uit een voorzitter, een penningmeester en een secretaris. Appellant en zijn echtgenote hebben op onbetaalde basis de functies van voorzitter en penningmeester bekleed. In december 2005 is appellant uit zijn functie van voorzitter ontheven en is hij voor zijn werkzaamheden vanuit de viskar ontslagen. Op 24 januari 2006 heeft appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 31 maart 2006 heeft het Uwv die aanvraag afgewezen op de grond dat appellant geen werknemer is in de zin van de WW. Bij besluit van 11 augustus 2006 heeft het Uwv het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het gelet op de samenstelling van het bestuur van de stichting aan appellant is om - ter zake van zijn werkzaamheden voor de door de stichting geƫxploiteerde viskar - aannemelijk te maken dat sprake was van een gezagsverhouding. Dit gelet ook op het bepaalde in artikel 8 van de statuten van de stichting. De rechtbank is van oordeel dat appellant hierin niet is geslaagd. Daartoe is onder meer overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting van de rechtbank het beeld naar voren is gekomen, dat appellant nadrukkelijk invloed had op de inhoud van de te nemen besluiten. Zo is de rechtbank gebleken dat de hoogte van het loon van appellant en de omvang van zijn werkzaamheden voor de viskar overeenkomstig zijn eigen voorstel zijn vastgesteld. 3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daarbij heeft appellant tevens een verzoek om schadevergoeding ingediend. 4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het gelet op de samenstelling van het bestuur van de stichting en de formele zeggenschapsverhouding binnen dat bestuur zoals neergelegd in de statuten, op de weg van appellant ligt om het bestaan van een gezagsverhouding aannemelijk te maken. Op grond van dezelfde overwegingen als die door de rechtbank zijn gebezigd, komt de Raad tot de conclusie dat appellant hierin niet is geslaagd. Hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. 4.1. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 4.2. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.M. van Dun en G.W.B. van Westen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 december 2008. (get) N.J. van Vulpen-Grootjans. (get.) C. de Blaeij. IJ