
Jurisprudentie
BG8399
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3817 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3817 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Kan betrokkene door onvoorspelbare en frequente aanvallen van migraine, die in hevigheid en duur variëren, slechts arbeid verrichten wanneer een werkgever haar de mogelijkheid biedt om flexibel inzetbaar te zijn? Bestreden besluit berust niet op een onjuiste medische grondslag. Art. 9, aanhef en onder e, Sb, ziet vooral op de arbeidskundige grondslag van de schatting. Daarbij staat de vraag centraal of van een werkgever in redelijkheid kan worden verlangd betrokkene in arbeid te werk te stellen. De geduide functies zijn in medisch opzicht geschikt. Nadere toelichting gegeven bij de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van betrokkene. Ook bij een te verwachten ziekteverzuim van 19% is de Raad van oordeel dat van een werkgever in redelijkheid verlangd mag worden betrokkene in die functies te werk te stellen. Dat het voor betrokkene niet altijd eenvoudig zal zijn om arbeid te verkrijgen is een omstandigheid waarmee op grond van de WAO geen rekening mag worden gehouden.
Uitspraak
07/3817 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2007, 05/3516 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 17 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.W. van Duijnhoven, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. A.W. van Duijnhoven.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het navolgende.
2. Bij besluit van 13 oktober 2004 heeft appellant de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, met ingang van 13 december 2004 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van betrokkenes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 juni 2005 heeft appellant dit bezwaar ongegrond verklaard.
3. Aan de besluitvorming door appellant ligt onder meer ten grondslag dat betrokkene met de voor haar wegens chronische hoofdpijnklachten aangenomen beperkingen, in staat wordt geacht de aan haar geduide functies te verrichten. Appellant heeft geen reden gezien om voor betrokkene een zogenoemde urenbeperking vast te stellen. Bezwaarverzekeringsarts O.C. van Oostrum heeft in zijn rapport van 9 maart 2005 nader uiteengezet dat als betrokkene fulltime arbeid zou verrichten een ziekteverzuim van 15% is te verwachten als gevolg van aanvallen van migraine. Bezwaararbeidsdeskundige M.A. Oudenaller heeft in zijn rapport van 19 mei 2005 dit percentage, nu het onder de 20% blijft, niet excessief geacht en heeft hierin geen reden gezien om voor betrokkene geen functies te duiden.
4. Betrokkene heeft tegen het besluit van 6 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld. Daarbij heeft zij aangevoerd dat zij vaker dan waarvan appellant is uitgegaan een aanval van migraine heeft, dat de door appellant geduide functies niet passend zijn en dat vanwege het te verwachten ziekteverzuim van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd haar te werk te stellen. Zij heeft een rapportage overgelegd van 3 november 2006 van haar (voormalige) bedrijfsarts M. Straatman, waarin, uitgaande van een hogere frequentie van invaliderende aanvallen van migraine, het te verwachten ziekteverzuim van betrokkene als gevolg van de migraine bij een volledige werkhervatting op 18 á 19% wordt berekend.
5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepalingen gegeven over het griffierecht en de proceskosten. De rechtbank heeft daartoe overwogen - kort weergegeven - dat op grond van informatie van de behandelend neuroloog, die onder meer berichtte dat betrokkene drie maal per week een aanval van migraine heeft, en informatie van de bedrijfsarts van betrokkene ervan moet worden uitgegaan dat zij als gevolg van migraine regelmatig niet beschikbaar is om arbeid te verrichten. Appellant heeft hierin naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien voor betrokkene een beperking van de arbeidsduur aan te nemen. Voor het overige was de rechtbank van oordeel dat de belastbaarheid van betrokkene juist was vastgesteld.
6. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er geen aanleiding was om voor betrokkene een urenbeperking aan te nemen, omdat in het licht van de overige in het dossier aanwezige gegevens er niet van kan worden uitgegaan dat betrokkene drie maal per week als gevolg van een aanval van migraine geen arbeid zou kunnen verrichten. Ter zitting heeft appellant nader uiteengezet dat ook bij een hogere frequentie van aanvallen van migraine bij betrokkene de schatting niettemin in stand kan blijven, omdat geen excessief ziekteverzuim is te verwachten.
7. De Raad overweegt het volgende.
7.1. De Raad stelt vast dat betrokkene in bezwaar en beroep niet heeft gesteld dat zij niet over duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid zou beschikken. Het betoog van betrokkene komt er in de kern op neer dat zij door onvoorspelbare en frequente aanvallen van migraine, die in hevigheid en duur variëren, slechts arbeid kan verrichten wanneer een werkgever haar de mogelijkheid biedt om flexibel inzetbaar te zijn. In dat kader heeft zij een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb).
7.2. Het betoog van betrokkene, bezien in het licht van alle in het dossier aanwezige medische gegevens, dwingt niet tot de conclusie dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust, op de grond dat ten onrechte geen medische urenbeperking is vastgesteld. De Raad is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat appellant de belastbaarheid van betrokkene voor arbeid als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Sb onjuist heeft vastgesteld. Ook al zou ervan moeten worden uitgegaan dat het te verwachten ziekteverzuim van betrokkene als gevolg van migraine 19% zou bedragen in plaats van 15% dan leidt dit niet tot een zodanig wezenlijk ander beeld van de medische situatie van betrokkene dat louter op grond daarvan geconcludeerd zou moeten worden dat appellant ten onrechte geen medische urenbeperking heeft vastgesteld. In zoverre slaagt het hoger beroep van appellant.
7.3 Het betoog van betrokkene, door haar beroep op het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder e, van het Sb, ziet naar het oordeel van de Raad vooral op de arbeidskundige grondslag van de schatting. Daarbij staat de vraag centraal of van een werkgever in redelijkheid kan worden verlangd betrokkene in arbeid te werk te stellen. De Raad overweegt daarover als volgt. Betrokkene is uiteindelijk, blijkens het arbeidskundig rapport van 10 november 2006, geschikt geacht voor de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur, productiemedewerker industrie en productiemedewerker textiel, geen kleding. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de Raad geen reden gezien om aan te nemen dat deze functies voor betrokkene in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn. In het hiervoor genoemde rapport is een nadere toelichting gegeven bij de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van betrokkene. De Raad acht deze toelichting genoegzaam. Uit de functieduiding kan de Raad niet afleiden dat het zou gaan om persoonsgebonden functies die niet eenvoudig van aard zouden zijn. Ook bij een te verwachten ziekteverzuim van 19% is de Raad van oordeel dat van een werkgever in redelijkheid verlangd mag worden betrokkene in die functies te werk te stellen. Dat het voor betrokkene niet altijd eenvoudig zal zijn om arbeid te verkrijgen is een omstandigheid waarmee op grond van de WAO geen rekening mag worden gehouden.
7.4. De Raad stelt vast dat appellant eerst in beroep de bij de geduide functies voorkomende signaleringen van een nadere toelichting heeft voorzien. De rechtbank heeft mitsdien terecht, zij het op een andere grond dan de Raad voor juist houdt, het bestreden besluit vernietigd. De Raad zal evenwel de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand laten.
8. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.D.F. de Moor.
GdJ