Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8414

Datum uitspraak2008-12-11
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/334 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vervolgaanvraag extra vakantie: een afzonderlijke tegemoetkoming voor extra vakantie wordt alleen nog maar toegekend indien deze voorziening in het jaar voorafgaand aan de aanvraag ook was toegekend.


Uitspraak

08/334 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant] (hierna: appellant), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 11 december 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 13 december 2007, kenmerk BZ 47448, JZ/T60/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2008. Appellant is daar, met voorafgaand bericht, niet verschenen, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant, geboren in 1940, is vervolgde en vanaf 1975 uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Hierbij is aanvaard dat de psychische klachten van appellant alsmede zijn rug- en maagklachten in causaal verband staan met de door hem ondergane vervolging. Aan appellant is naast een periodieke uitkering, voor zover hier van belang, over de jaren 1994 tot en met 2005 telkens, na ingediende vervolgaanvragen, voor een periode van drie jaren op grond van artikel 21 van de Wet een tegemoetkoming in de kosten van een jaarlijkse extra vakantie voor twee personen gedurende twee weken toegekend. 1.2. In september 2007 heeft appellant bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend tot, onder meer, voortzetting van de tegemoetkoming voor extra vakantie. Deze aanvraag heeft verweerster bij besluit van 19 oktober 2007, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, in zoverre ingewilligd dat aan appellant ten behoeve van extra vakantie ingaande 1 september 2007 is toegekend een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer (DMV) ten bedrage van € 48,80 per maand. Verweerster heeft hierbij aangegeven dat de DMV-voorziening inmiddels in de plaats is gekomen van afzonderlijke tegemoetkomingen zoals die voor extra vakantie, en dat een afzonderlijke tegemoetkoming voor extra vakantie alleen nog maar wordt toegekend indien deze voorziening in het jaar voorafgaand aan de aanvraag ook was toegekend. 1.3. Evenals in bezwaar heeft appellant in beroep aangevoerd, samengevat, dat hij zich mede als gevolg van zijn psychische klachten en andere benarde omstandigheden onvoldoende bewust is geweest van de gang van zaken en daarom heeft nagelaten om de aanvraag voor extra vakantie al in 2006 in te dienen. 2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt. 2.1. De Raad heeft in inmiddels vaste rechtspraak - onder meer bij uitspraak van 20 januari 2005, 04/63 WUV, LJN AS4158 - aanvaardbaar geoordeeld dat de tegemoetkomingen voor extra vakantie, vervoer voor het onderhouden van sociale contacten en voor telefoongesprekken ingaande 1 januari 2002 door verweerster niet langer afzonderlijk doch alleen, met ingang van de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend, onder de noemer DMV worden verleend. Dit geldt ook voor de door verweerster in dit verband gehanteerde overgangsregeling, die - voor zover hier van belang - inhoudt dat een afzonderlijke vergoeding voor extra vakantie alleen kan worden toegekend indien de betrokkene in het jaar voorafgaand aan de aanvraag in het genot was van een van de genoemde voorzieningen. 2.2. Vaststaat dat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarden van deze overgangsregeling. De onderhavige toekenning van de DMV-voorziening is ook overigens in overeenstemming met het gewijzigde beleid van verweerster. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan gezegd moet worden dat verweerster op haar beleid een uitzondering had behoren te maken heeft de Raad in hetgeen is aangevoerd niet kunnen ontwaren. Met name heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de psychische klachten of andere medische omstandigheden van appellant of andere omstandigheden hem hebben verhinderd om tijdig - dat wil zeggen al in 2005 of uiterlijk 2006 - een vervolgaanvraag voor extra vakantie in te (laten) dienen. De Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat appellant naar mededeling namens verweerster in genoemde jaren wel tijdig inlichtingenformulieren en declaraties heeft ingediend. Verder is gebleken dat verweerster aan de onderhavige beleidswijziging tijdig (o.a. in het door de Pensioen- en Uitkeringsraad aan alle uitkeringsgerechtigden toegezonden tijdschrift Aanspraak) bekendheid heeft gegeven. 3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en dat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard. 4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 december 2008. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD