
Jurisprudentie
BG8415
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/381
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/381
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/381 17 december 2008
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Suzen-Alkan, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 25 mei 2007, bij het College binnengekomen op 29 mei 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 april 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 15 december 2006, waarbij verweerder de aanvraag vaststelling toeslagrechten van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 24 juli 2007 heeft appellant de gronden van zijn beroep ingediend.
Bij brief van 6 september 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 18 november 2008 heeft verweerder nadere stukken in het geding gebracht.
Op 26 november 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen en de gemachtigden van partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 34
Toepassing
1. In het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling zendt de bevoegde autoriteit van de lidstaat aan de in artikel 33, lid 1, onder a), bedoelde landbouwers een aanvraagformulier toe (…)
2. De landbouwers dienen hun aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling in vanaf een door de lidstaten vast te stellen datum, maar uiterlijk op 15 mei.
(…)
3. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 40, lid 4, worden geen toeslagrechten toegekend aan de in artikel 33, lid 1, onder a) en b), bedoelde landbouwers en aan landbouwers die toeslagrechten uit de nationale reserve krijgen, indien zij uiterlijk op 15 mei van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling
geen aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling indienen.
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Artikel 21 bis van Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“(…)
2. Indien in de betrokken lidstaat de aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling en de verzamelaanvraag elk afzonderlijk moeten worden ingediend, is voor de indiening van de verzamelaanvraag het bepaalde in artikel 21 van de onderhavige verordening van toepassing.
Onverminderd gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 34, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geldt in dat geval dat, indien een in dat lid bedoelde aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling na de desbetreffende termijn wordt ingediend, een verlaging met 3 % per werkdag wordt toegepast op de bedragen die in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling op basis van de aan de landbouwer toe te wijzen toeslagrechten moeten worden betaald.
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen en worden aan de landbouwer geen toeslagrechten toegewezen.
(…)”
Artikel 11 van de Regeling luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer dient uiterlijk op 15 mei 2006 de aanvragen tot vaststelling van toeslagrechten in op een daartoe vastgesteld aanvraagformulier.
(…)
5. De verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 55, eerste lid, wordt tevens aangemerkt als aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten, bedoeld in het eerste lid, indien de landbouwer deze laatste aanvraag niet dan wel na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn heeft ingediend, mits uit de verzamelaanvraag onomstotelijk de wens van de landbouwer blijkt om voor toekenning van toeslagrechten in aanmerking te komen.
6. Voor de toepassing van deze regeling wordt de aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten, bedoeld in het vijfde lid, behandeld als een aanvraag die is ontvangen op 9 juni 2006.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Verweerder heeft op 18 september 2006 het door appellant ondertekende formulier “Aanvraag toeslagrechten”, waarmee appellant toeslagrechten heeft aangevraagd, ontvangen.
- Bij besluit van 15 december 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 januari 2007 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 21 februari 2007 telefonisch gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij - samengevat weergegeven - het volgende overwogen.
De op 18 september 2006 bij verweerder ontvangen en op 17 september 2006 door appellant ondertekende aanvraag is ingediend na 15 mei 2006, de uiterste datum voor indiening genoemd in artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1782/2003. De aanvraag is ook na de zogenoemde kortingstermijn van 25 kalenderdagen genoemd in artikel 21 bis, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 bij verweerder ontvangen. Verweerder was op grond van laatstgenoemd artikel, behoudens overmacht, gehouden de aanvraag af te wijzen. Van een situatie van overmacht is echter niet gebleken.
Verweerder acht het niet aannemelijk dat het overschrijden van de indieningstermijn op 15 mei 2006 is veroorzaakt door een tragische gebeurtenis in de privé-sfeer van appellant, die in januari 2005 plaatsvond. Daarvoor is te minder reden nu blijkt dat het aanvraagformulier in een verhuisdoos is beland tijdens de verhuizing van appellant in 2006 naar een noodwoning. Hoewel de privé-omstandigheden voor appellant belastend waren, kan hierin geen rechtvaardiging worden gevonden voor het feit dat appellant zijn administratieve taken als agrarisch ondernemer niet naar behoren kon vervullen. Appellant had daarbij de hulp van derden kunnen inroepen.
Het beroep op de tijdige indiening op 9 mei 2006 van de verzamelaanvraag kan appellant niet baten. Uit dit formulier komt niet onomstotelijk de wens van appellant naar voren dat hij voor toeslagrechten in aanmerking wilde komen. Appellant heeft op advies van verweerder pas op 17 november 2006 op een kopie van het voorblad van het formulier Gecombineerde Opgave 2006 een kruisje gezet bij de vraag of hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken. Dat hij daarmee gevolg heeft gegeven aan een advies namens verweerder in de bezwaarfase kan het verzuim van de te late indiening van de aanvraag om vaststelling toeslagrechten niet goedmaken.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft in beroep betoogd dat verweerder van hem op 9 mei 2006 - dus binnen de aanvraagtermijn - een aanvraagformulier heeft ontvangen. Appellant heeft recht op toeslagrechten, nu hem de in de referentieperiode akkerbouwsteun is toegekend. Appellant en zijn echtgenote hebben een moeilijke periode doorgemaakt begin 2005 en daarnaast speelde een verhuizing, waardoor appellant eerst in juli 2006 het toeslagrechtenformulier onder ogen kreeg. Omdat verweerder in de bezwaarfase heeft geadviseerd alsnog de gecombineerde aanvraag te voorzien van een kruisje en in te sturen, mocht appellant erop vertrouwen dat het niet tijdig indienen van de aanvraag toeslagrechten alsnog verschoonbaar zou zijn.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Op grond van de in hoofdstuk 2.1 van deze uitspraak aangehaalde regelgeving was verweerder gehouden de eerst op 18 september 2006 ingediende aanvraag vaststelling toeslagrechten af te wijzen, tenzij vastgesteld zou kunnen worden dat de te late indiening van de aanvraag het gevolg was van overmacht.
Het begrip overmacht inzake Europese landbouwverordeningen dient volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignong Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) aldus te worden uitgelegd, dat het inhoudt dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Reeds omdat de verhuizing een voorzienbare omstandigheid was en appellant maatregelen had kunnen treffen om te voorkomen dat belangrijke papieren zouden zoekraken, kan het beroep op overmacht niet slagen.
5.2 Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, reeds omdat niet van enige toezegging van de kant van verweerder is gebleken. Van het op 15 november 2006 gevoerde telefoongesprek is een notitie opgemaakt, die zich bij de stukken in het dossier bevindt, en daaruit blijkt dat het insturen van een alsnog door appellant aangevulde kopie van het voorblad van de verzamelaanvraag 2006 slechts als mogelijkheid is geopperd, met de gelijktijdige waarschuwing dat geen enkele garantie op de goede afloop werd gegeven.
5.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas