
Jurisprudentie
BG8419
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/492
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/492
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/492 17 december 2008
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 3 juli 2007, bij het College binnengekomen op 6 juli 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 juni 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 30 september 2006, waarbij verweerder de toeslagrechten van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft vastgesteld.
Bij brief van 17 augustus 2007 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.
Bij brief van 16 oktober 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 26 november 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en de gemachtigde van verweerder hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 42
Nationale reserve
(…)
4. De lidstaten gebruiken de nationale reserve om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, referentiebedragen vast te stellen voor landbouwers die zich in een bijzondere, door de Commissie volgens de in artikel 144,
lid 2, bedoelde procedure te omschrijven situatie bevinden.
(…)”
Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. Een landbouwer die onder de voorwaarden van de leden 2 tot en met 6 van het onderhavige artikel en uiterlijk op 15 mei
2004 geïnvesteerd heeft in productiecapaciteit of grond heeft gekocht, ontvangt toeslagrechten die zijn berekend door een referentiebedrag dat door de lidstaat is vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, te delen door een aantal hectaren dat niet groter is dan het aantal hectaren dat hij heeft gekocht.”
De Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 11
1. De landbouwer dient uiterlijk op 15 mei 2006 de aanvragen tot vaststelling van toeslagrechten in op een daartoe vastgesteld aanvraagformulier.
(…)
Artikel 16
1. Voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve komen uitsluitend in aanmerking:
(…)
c. landbouwers die overeenkomstig artikel 21 van verordening 795/2004 geïnvesteerd hebben in productiecapaciteit of grond hebben gekocht, indien ten genoegen van de minister wordt aangetoond dat zij overeenkomstig artikel 21 van verordening 795/2004, uiterlijk op 15 mei 2004:
(…)
- grond hebben gekocht, of voor tenminste zes jaar hebben gehuurd;
(…)
d. landbouwers die overeenkomstig artikel 22 van verordening 795/2004 grond hebben gehuurd of aangekocht, indien ten genoegen van de Minister wordt aangetoond dat dat zij deze grond uiterlijk op 15 mei 2004 hebben gehuurd respectievelijk gekocht;
2. Landbouwers als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b tot en met d, komen uitsluitend in aanmerking voor toeslagrechten uit de nationale reserve voor zover:
a. zij als gevolg van de investering in productiecapaciteit of het in bezit krijgen, kopen of huren van subsidiabele grond, in de zin van artikel 44, tweede lid, van verordening 1782/2003, in het daarop volgende kalenderjaar, beschikken over meer:
(…)
v. hectaren, die recht hebben gegeven op de in bijlage VI van verordening 1782/2003 genoemde rechtstreekse betalingen (…) dan de betrokken productiecapaciteit of grond die in de referentieperiode beschikbaar was;
b. zij op basis daarvan meer rechtstreekse betalingen hebben ontvangen, zoals berekend op grond van artikel 17; en
(…)”
Artikel 17
1. De extra referentiebedragen worden voor landbouwers als bedoeld in artikel 16, tweede lid, berekend op basis van de volgende methode:
a. De toename, ten opzichte van de referentieperiode, in het jaar na en als gevolg van de investering in de betrokken productiecapaciteit, het in bezit krijgen, kopen of huren van grond, van het bedrag aan rechtstreekse betalingen, ontvangen op grond van de in bijlage VI van verordening 1782/2003 genoemde steunregelingen, wordt berekend en aangepast volgens de methode beschreven in bijlage VII van verordening 1782/2003;
b. Het resultaat van de berekening van onderdeel a) wordt verminderd met een bedrag van € 500,- dat naar evenredigheid over de onderscheiden, op grond van de in dat onderdeel bedoelde steunregelingen, ontvangen extra bedragen wordt verdeeld; en
c. De extra bedragen zoals berekend overeenkomstig onderdeel b) worden vermenigvuldigd met een nader door de minister vast te stellen percentage. Hij maakt dit percentage bij besluit bekend in de staatscourant.
2. In afwijking van het eerste lid en artikel 16, tweede lid, wordt op verzoek van de landbouwer voor de berekening van het extra referentiebedrag uitgegaan van het tweede jaar na de investering in productiecapaciteit of het in bezit krijgen, kopen of huren van grond, maar uiterlijk 2005, indien hij ten genoegen van de minister aantoont dat hij in het eerste jaar nadien niet in staat was de betrokken productiecapaciteit of grond ten volle te benutten.
3. In afwijking van het eerste lid wordt het extra referentiebedrag vastgesteld op een bedrag van € 150,- per hectare:
a. indien de landbouwer, bedoeld in artikel 16, onderdeel b, de grond in bezit heeft gekregen na 31 december 2004;
b. indien de verhuur, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel d, afloopt na 31 december 2004.”
Artikel 19
Indien als gevolg van overheidsinterventie de omvang van een bedrijf is verkleind, waardoor een landbouwer over minder hectaren subsidiabele grond beschikt dan het aantal dat overeenstemt met de toeslagrechten die hij in het kader van artikel 43 van verordening 1782/2003 zou krijgen, of heeft gekregen, komt de betrokken landbouwer overeenkomstig artikel 7 van verordening 795/2004 in aanmerking voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Met het op 5 april 2006 bij verweerder ingediende formulier “Melding Nationale Reserve” heeft appellant te kennen gegeven dat hij investeringen heeft gedaan in grond, te weten de aankoop van 1.22 ha grond op 4 mei 2000 en de pacht/huur van 8.50 ha grond per 1 januari 2004. Bij vraag 2 van het formulier heeft hij vermeld dat hij de extra productiecapaciteit tengevolge van de investeringen niet heeft kunnen benutten in het eerste jaar na de investering. Hij verzoekt bij de berekening van het extra referentiebedrag uit te gaan van het tweede jaar na de investering.
Op het formulier heeft hij bij rubriek 4 aangegeven dat hij op uiterlijk 15 mei 2004 een bedrijf heeft gekocht waarvan de grond in de referentieperiode was verhuurd. Hij heeft vermeld dat hij de grond binnen een jaar na het verstrijken van de huurovereenkomst in gebruik wenst te nemen. Hij heeft ook hierom om toeslagrechten uit de nationale reserve verzocht.
- Op 11 mei 2006 heeft appellant bij verweerder het formulier “Aanvraag toeslagrechten” ingediend.
- Bij brief van 29 september 2006 heeft verweerder appellant meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor toeslagrechten uit de nationale reserve.
- Bij besluit van 30 september 2006 heeft verweerder de toeslagrechten van appellant vastgesteld.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 oktober 2006 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Appellant heeft toeslagrechten aangevraagd uit de nationale reserve wegens investeringen in grond. Uit door appellant overgelegde stukken is gebleken dat hij op 4 mei 2000 grond met een oppervlakte van 1.22 ha heeft gekocht. Deze grond was van mei 2000 tot 31 december 2004 in gebruik bij de Stichting VOC-Tuinen. Tevens heeft hij 8.5 ha grond gehuurd van C met ingang van 1 januari 2004. Verweerder erkent dat appellant in beginsel in aanmerking komt voor toeslagrechten uit de nationale reserve in verband met deze investeringen.
Ingevolge artikel 17, lid 1, sub a, van de Regeling moet het extra referentiebedrag worden berekend op basis van de toename van de rechtstreekse betalingen als gevolg van de investering ten opzichte van de referentieperiode. Om de toename te bepalen is gekeken naar het eerste jaar na de uitbreiding van de productiecapaciteit. Voor appellant is gerekend met het effectjaar 2005.
Appellant heeft noch in de referentieperiode, noch in het effectjaar 2005 betalingen ontvangen op grond van een van de in bijlage VI van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde steunregelingen. De eerste oogst luzerne heeft pas in 2006 plaatsgevonden. Op grond hiervan kunnen appellant geen toeslagrechten uit de nationale reserve in verband met investeringen worden toegekend.
Voorzover appellant met zijn verwijzing naar de met de Gemeente Lelystad gevoerde procedures over de bestemming van zijn grond bedoelt een beroep te doen op artikel 19 van de Regeling, kan verweerder appellant hierin niet volgen. In het geval van appellant is geen sprake is van verkleining van zijn bedrijf als gevolg van overheidsinterventie, zodat deze bepaling toepassing mist.
4. Het standpunt van appellant
Appellant verzoekt het bestreden besluit wegens termijnoverschrijding te vernietigen nu het is genomen 34 weken na de indiening van zijn bezwaarschrift.
De 1.22 ha aangekochte grond was tot 31 december 2004 in gebruik bij de Stichting VOC-Tuinen. Ten onrechte heeft verweerder de 8.5 ha grond van C, waarover appellant sedert 2004 de beschikking had, niet subsidiabel verklaard. Door procedures met de Gemeente Lelystad over het bestemmingsplan heeft appellant deze grond in 2004 niet kunnen benutten voor de inzaai van luzerne en kwam de grond pas beschikbaar per 1 januari 2005. Als gevolg van deze overheidsinterventie is appellant tenminste 9,72 x € 150,- = € 1.458,- aan subsidie misgelopen.
Daarnaast heeft mevrouw D namens LNV in het telefoongesprek van 8 mei 2007 de toezegging gedaan dat appellant na toezending van aanvullende stukken in aanmerking zou komen voor de subsidie van € 150,- per hectare.
Uiteindelijk heeft appellant vanwege het natte voorjaar pas in juni 2005 luzerne kunnen inzaaien met als gevolg dat de luzerne eind 2005 niet oogstrijp was en de eerste oogst in 2006 plaatsvond. De subsidiewijziging per 1 januari 2006 levert nog eens extra nadeel op.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In geschil is of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd aan appellant toeslagrechten toe te wijzen uit de nationale reserve.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, sub b, van de Regeling is één van de voorwaarden voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve dat de landbouwer als gevolg van de toename van productiecapaciteit ook daadwerkelijk meer rechtstreekse betalingen heeft ontvangen. Verweerder heeft vastgesteld dat dit niet het geval is geweest en deze conclusie is door appellant niet bestreden.
Appellant erkent dat hij in het effectjaar 2005 wel luzerne heeft ingezaaid, maar niet heeft geoogst als gevolg van slechte weersomstandigheden, zodat de eerste oogst pas in 2006 plaatsvond. Dit zijn omstandigheden die voor rekening en risico van appellant komen, zoals verweerder terecht heeft overwogen. Op grond van de toepasselijke regelgeving was verweerder dan ook gehouden de aanvraag nationale reserve af te wijzen.
Artikel 17, derde lid, van de Regeling biedt in het geval van appellant geen grondslag voor toewijzing van toeslagrechten, nu vaststaat dat appellant uiterlijk met ingang van 1 januari 2005 de beschikking had over de grond waarin hij had geïnvesteerd. Evenmin kan appellant een beroep doen op artikel 19 van de Regeling. Dit artikel mist toepassing, reeds omdat geen sprake is van een verkleining van de omvang van het bedrijf van appellant.
5.2 Blijkens de notitie die is opgemaakt van het op 8 mei 2007 gevoerde telefoongesprek van appellant met D, werkzaam bij verweerder, is appellant in de gelegenheid gesteld nadere bewijsstukken aan te leveren inzake de verwerving van de grond. Appellant heeft vervolgens op 15 juni 2007 nadere stukken bij verweerder ingediend. Van enige toezegging van de kant van verweerder ten aanzien van de uitkomst van de bezwaarprocedure, wat daarvan ook zij, is niet gebleken.
De grief inzake termijnoverschrijding door verweerder kan evenmin slagen. De termijn vanaf de indiening van het bezwaarschrift tot aan de beslissing op bezwaar is niet onredelijk lang; bovendien heeft appellant zelf aan vertraging bijgedragen door de late indiening van nader bewijsmateriaal.
5.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas