Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8425

Datum uitspraak2008-12-11
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2599 ZW + 08/2600 ZW + 08/2601 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het feit dat appellant in de week van 26 februari 2007 gedurende drie dagen 7,5 uur per dag heeft gewerkt ertoe heeft geleid dat hij over die week geen recht meer had op een WW-uitkering op basis van een volledig arbeidsurenverlies. Juiste vaststelling ZW-dagloon.


Uitspraak

08/2599 ZW 08/2600 ZW 08/2601 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 25 maart 2008, 07/932, 07/1039 en 08/157(hierna: aangevallen uitspraak), in de gedingen tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 11 december 2008. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. P.L. Wilke, jurist bij CNV Hout en Bouw te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld. De zaken zijn ter behandeling aan de orde gesteld op 30 oktober 2008, waar partijen met kennisgeving niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2. Bij besluit van 6 februari 2007 is appellant een uitkering ingevolge de WW toegekend, berekend naar een dagloon van € 112,70 op basis van een gemiddeld aantal arbeidsuren van 37,5. Van 28 februari 2007 tot en met 2 maart 2007 heeft appellant als uitzendkracht gewerkt bij een schildersbedrijf. Op 5 maart 2007 heeft appellant zich ziek gemeld bij het Uwv. Bij besluit van 21 maart 2007 is hem met ingang van die datum een uitkering ingevolge de ZW toegekend, berekend naar een dagloon van € 71,85. Bij besluit van 11 juli 2007 (besluit I) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 maart 2007 gegrond verklaard en is het dagloon vastgesteld op € 102,64. De kosten van bezwaar zijn aan appellant vergoed tot een bedrag van € 322,--. 2.1. Nadat appellant tegen besluit I beroep had ingesteld, heeft het Uwv bij besluit van 31 augustus 2007 (besluit II) besluit I in zoverre gewijzigd, dat de kosten in verband met het bezwaar alsnog zijn gesteld op € 644,-- en dat besluit voor het overige onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. 2.2. Bij besluit van 21 december 2007 (besluit III) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 11 oktober 2007, waarbij aan hem met ingang van 20 augustus 2007 een ZW-uitkering is toegekend naar een dagloon van € 77,72, en tegen het besluit van 23 oktober 2007, waarbij het dagloon is gewijzigd in € 99,61, gegrond verklaard en het dagloon gesteld op € 106,79. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten I, II en III ongegrond verklaard. 4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het dagloon van de met ingang van 5 maart 2007 aan hem toegekende ZW-uitkering met toepassing van artikel 21, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) had moeten worden vastgesteld op het WW-dagloon. Volgens appellant dient niet van de feitelijke situatie te worden uitgegaan maar van de formele situatie. In dit verband acht hij bepalend het besluit van 6 februari 2007, waarbij de WW-uitkering is vastgesteld op basis van een volledig arbeidsurenverlies. Volgens appellant hebben de door hem gewerkte dagen bovendien pas gevolgen in de week waarin de ziekmelding heeft plaatsgevonden, zodat in de week daarvóór nog sprake was van een volledig arbeidsurenverlies. Bij de vaststelling van het dagloon van de met ingang van 20 augustus 2007 toegekende ZW-uitkering is volgens appellant niet alleen vanaf 5 maart 2007 een te lage ZW-uitkering in aanmerking genomen maar ook ten onrechte geen rekening gehouden met het recht op een tweede uitkering vanuit zijn uitzenddienstbetrekking. 5. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 5.1. In de eerste plaats stelt de Raad vast dat het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat de aan appellant toegekende ZW-uitkeringen zijn berekend naar een dagloon dat in overeenstemming met artikel 15 van de ZW en de relevante bepalingen van het Besluit is vastgesteld. 5.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de ZW wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken is ingetreden. Op basis van artikel 15, tweede lid, van de ZW zijn in het Besluit nadere en ten dele afwijkende regels gesteld ten aanzien van de vaststelling van het dagloon als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de ZW. 5.3. In artikel 12, eerste lid, van het Besluit (tekst tot 23 maart 2007) is bepaald dat het ZW-dagloon van de persoon, die op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken op grond van artikel 7 van de ZW als werknemer wordt aangemerkt, wordt vastgesteld op het WW-dagloon. Het tweede lid bepaalt dat, indien de uitkering ingevolge de WW in verband met niet volledig arbeidsurenverlies is vastgesteld, het ZW-dagloon, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op 100/70 van het bedrag van de WW-uitkering per dag over de vier weken voorafgaande aan de dag van het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid. 5.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het feit dat appellant in de week van 26 februari 2007 gedurende drie dagen 7,5 uur per dag heeft gewerkt ertoe heeft geleid dat hij over die week geen recht meer had op een WW-uitkering op basis van een volledig arbeidsurenverlies. Dit betekent dat het Uwv terecht niet het eerste maar het tweede lid van artikel 12 van het Besluit van toepassing heeft geacht. De Raad merkt in dit verband op dat het recht op uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW van rechtswege eindigt voor zover de werknemer niet langer werkloos is. Om die reden is niet van belang dat het gedeeltelijk geëindigd zijn van het recht op een WW-uitkering van appellant nog niet in een besluit was neergelegd. 5.5. Het onder 5.4 gegeven oordeel brengt tevens mee dat bij de vaststelling van het dagloon van de met ingang van 20 augustus 2007 aan appellant toegekende uitkering ingevolge de ZW, vanaf 5 maart 2007 niet een te laag bedrag aan ZW-uitkering in aanmerking is genomen. De Raad verwerpt de grief van appellant dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het recht op een tweede ZW-uitkering in verband met zijn uitzenddienstbetrekking. In dit verband volstaat de Raad met een verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank op dit punt, welke hij onderschrijft. 6. Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 7. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen ruimte. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad evenmin aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en G.W.B. van Westen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 december 2008. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) C. de Blaeij. RB