
Jurisprudentie
BG8426
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1261 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1261 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering toe te kennen, omdat appellant niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest voor zijn eigen werk als portier/chauffeur in dagdienst bij een hotel, met welk standpunt appellant zich kon verenigen zodat voor het maken van bezwaar op die grond geen reden aanwezig was De rechtbank heeft een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 6:13 van de Awb. Nu de grieven van appellant zich richten op een aspect dat geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, namelijk op een opmerking van de bezwaarverzekeringsarts in een rapport, heeft appellant naar het oordeel van de Raad onvoldoende procesbelang. De rechtbank heeft het beroep van appellant dan ook, zij het op niet juiste gronden, terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
08/1261 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2008, 04/5273
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Niemer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de werkgever van appellant meegedeeld niet aan het geding te willen deelnemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Namens appellant is mr. Niemer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
26 maart 2004 aan appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) omdat hij vanaf 3 februari 2003 niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest voor zijn eigen werk als portier/chauffeur in dagdienst bij een hotel. Bij besluit van 7 september 2004 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het door de werkgever van appellant tegen het besluit van 26 maart 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op het feit dat appellant tegen het primaire besluit geen bezwaar heeft gemaakt, heeft de rechtbank aanleiding gezien om met toepassing van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voorafgaande aan de inhoudelijke beoordeling, de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebeleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij dit heeft nagelaten. De stelling van appellant dat hij belang heeft bij het ingestelde beroep voor zover in het bestreden besluit is besloten dat hij in staat is zijn werkzaamheden als portier te verrichten tussen 23.00 uur en 6.45 uur kan volgens de rechtbank niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij voorts overwogen dat het Uwv immers als maatman het eigen werk van appellant als portier/chauffeur in de dagdienst (dus van 6.45 uur tot 23.00 uur) heeft genomen en dat voor het bestreden besluit de vraag of appellant in de nachtdienst (tussen 23.00 uur en 6.45 uur) arbeid kan verrichten niet van belang is geweest.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij in beroep is gekomen tegen het bestreden besluit omdat daaraan een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts ten grondslag ligt, waarin is aangegeven dat hij in staat werd geacht tijdens nachtelijke uren te werken en dat zijn werkgever hem op grond hiervan in staat achtte nachtdiensten te verrichten en in vijf roosterdiensten te werken. Appellant is van mening dat hij ten onrechte in staat wordt geacht gedurende de nachtelijke uren te werken.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij, gelet op hetgeen hij nadien in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, tegen het primaire besluit geen bezwaar heeft gemaakt. Aan het primaire besluit tot weigering van de WAO-uitkering lag immers het standpunt van het Uwv ten grondslag dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk als portier/chauffeur in dagdienst bij een hotel, met welk standpunt appellant zich kon verenigen zodat voor het maken van bezwaar op die grond geen reden aanwezig was. Mitsdien is de Raad van oordeel dat de rechtbank een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 6:13 van de Awb.
4.2. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad het volgende. Uit het bestreden besluit blijkt zonder meer dat het Uwv in het kader van de heroverweging in bezwaar heeft onderzocht of appellant op en na 2 februari 2004 in staat is zijn werkzaamheden als portier (geen werkzaamheden tussen 23.00 uur en 6.45 uur) te verrichten. Op grond van de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts A.C.J. Wever van 6 september 2004 heeft de bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers de belastbaarheid in de functie portier zoals appellant die uitoefende (geen werkzaamheden tussen 23.00 uur en 6.45 uur) beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat appellant in staat moet worden geacht zijn werkzaamheden als portier uit te oefenen. Anders dan appellant betoogt, ligt aan het bestreden besluit dan ook geen standpunt van het Uwv ten grondslag omtrent de geschiktheid van appellant voor de functie van portier in nachtdienst en heeft de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts niet geleid tot een andere maatman dan die van chauffeur/portier in dagdienst. Nu de grieven van appellant zich richten op een aspect dat geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, namelijk op een opmerking van de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 6 september 2004, heeft appellant naar het oordeel van de Raad onvoldoende procesbelang. De rechtbank heeft het beroep van appellant dan ook, zij het op niet juiste gronden, terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar als voorzitter en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk en C.P.J. Goorden als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op
17 december 2008.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) W.R. de Vries.
GdJ