
Jurisprudentie
BG8435
Datum uitspraak2008-12-11
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6243 AKW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6243 AKW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering kinderbijslag. Nederlandse nationaliteit. De kern van het werken en het daaraan gekoppelde inkomen en wonen was voor appellant en zijn partner ten tijde in geding onmiskenbaar exclusief in Suriname gelegen. Het bezit van een bedrijfswoning in Suriname wees ook daarop. Gezien de omstandigheden kan niet staande worden gehouden dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellant en zijn partner zich destijds in Nederland afspeelde.
Uitspraak
07/6243 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 augustus 2007, 06/3778 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 11 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen een tussen partijen onder kenmerk 06/3778 door de rechtbank Arnhem gewezen uitspraak.
Namens de Svb is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 november 2008, waar appellant is verschenen bij gemachtigde mr. S. Jankie, advocaat te Hoofddorp, terwijl de Svb zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, een geboren Surinamer in het bezit van de Nederlandse nationaliteit heeft weliswaar vanaf 1978 tot 2000 in Nederland gewoond, doch is vanaf 2000 voor een Surinaams bedrijf [naam bedrijf] NV gaan werken. Zijn partner en moeder van twee kinderen heeft de Guyaanse nationaliteit en woont en werkt eveneens in Suriname. In Suriname beschikt appellant over een bedrijfswoning. Daar werd door beiden hun werk verricht en werd hun inkomen verworven. In Nederland woont appellant bij familie. De kinderen, [naam] geboren op [datum] en [naam] geboren op [naam], hebben de Nederlandse nationaliteit en verblijven bij een zus van appellant in Nederland. De door appellant met ingang van het tweede kwartaal van 2006 aangevraagde kinderbijslag wordt geweigerd. Op de handhaving van de weigering van die kinderbijslag heeft de beschikking op bezwaar van de Svb van 3 juli 2006 betrekking.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb terecht en op goede gronden heeft besloten tot zodanige weigering van kinderbijslag, de juridische,economische en sociale binding in onderlinge samenhang bezien. Daarbij is de rechtbank van enige strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet
gebleken.
2.1. Daarbij heeft de rechtbank -kort samengevat- aangegeven dat appellant weliswaar de Nederlandse nationaliteit bezit, maar dat dit hem op de peildatum in geding 1 april 2006 nog niet tot een voor de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW) verzekerd ingezetene maakt. De sociale binding vond de rechtbank niet voldoende sterk, omdat de partner van appellant ook woonde en werkte in Suriname. Daarnaast was volgens de rechtbank van een economische binding met Nederland geen sprake, omdat appellant op de peildatum in dienst was van een werkgever te Suriname en niet beschikte over een eigen zelfstandige woonruimte, doch slechts een briefadres. Ook overigens zag de rechtbank geen omstandigheden die het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellant ten tijde in geding in Nederland geacht konden worden te doen zijn.
3. Appellant heeft in hoger beroep doen benadrukken dat hij de Nederlandse nationaliteitheeft evenals zijn kinderen en dat hij nauwe banden met Nederland onderhoudt. Nagenoeg zijn hele familie en kinderen wonen hier. Hij heeft zijn schoolopleiding hier te lande gehad en spreekt perfect Nederlands. Hij heeft een woning, auto en
verzekeringen in Nederland.
4. De Raad is evenwel met de rechtbank, in overeenstemming met de zienswijze van de Svb, van oordeel dat op de in geding zijnde peildatum 1 april 2006 niet gezegd kan worden dat de bindingen met Nederland dusdanig waren, met toepassing van de artikelen 2, 3 en 6 van de AKW en vaste rechtspraak ter zake, dat appellant alsingezetene van Nederland kon worden beschouwd. Hij overweegt daartoe als volgt.
4.1. Weliswaar bezit appellant de Nederlandse nationaliteit en daardoor een toereikende juridische binding. Echter, wat de economische binding betreft heeft appellant de Raad niet ervan kunnen overtuigen dat die anders dan als zwak was aan te merken. De kern van het werken en het daaraan gekoppelde inkomen en wonen was voor appellant en zijn partner ten tijde in geding onmiskenbaar exclusief in Suriname gelegen. Het bezit van een bedrijfswoning van appellant wees daarop ook.
Daaraan doet niet af dat appellant ook wel in Nederland bij familie verbleef of een ander moeilijk te traceren tijdelijk onderkomen had dan wel een briefadres hier te lande.Het vorenstaande brengt tevens mee dat de sociale binding van appellant met Nederland op 1 april 2006 te weinig voorstelde om als toereikend beschouwd te worden. Daaraan doet de omstandigheid dat de kinderen om wie het ging inNederland bij familie verbleven niet af. Onder de gegeven omstandigheden kan niet staande worden gehouden dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellant en zijn partner zich destijds in Nederland afspeelde.
4.2. De aangevallen uitspraak van de rechtbank komt dan ook voor bevestiging in
aanmerking.
4.3. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 december 2008.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) C. de Blaeij.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303,
2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.
RB