Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8461

Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4471 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Nader besluit. Beroep tegen eerste besluit niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang. Geen reden om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.


Uitspraak

07/4471 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 juni 2007, 06/8144 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. H.M.L. Brands, advocaat te Alphen aan den Rijn. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2008. Partijen zijn niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 31 mei 2006 is de aan appellant toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 30 juli 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 2.1. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 september 2006 ongegrond verklaard. 2.2. Bij besluit van 14 mei 2007 is het bezwaar alsnog gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 juli 2006 vastgesteld op 25 tot 35%. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 20 september 2006 vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep dat ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht werd mede gericht te zijn tegen het besluit op bezwaar van 14 mei 2007, ongegrond verklaard. Daartoe is – voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang – overwogen en geoordeeld dat de verzekeringsarts appellant heeft onderzocht en beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van het gebruik van de rug, de nek en de heupen, dat de verzekeringsarts ook beperkingen heeft aangenomen vanwege de hoofdpijn van appellant, dat hij – weliswaar achteraf – de informatie van de behandelend orthopedisch chirurg heeft bezien, dat de bezwaarverzekeringsarts na dossierstudie het oordeel van de verzekeringsarts heeft bevestigd, dat de bezwaarverzekeringsarts heeft verklaard dat bij het opstellen van de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) al rekening was gehouden met het feit dat appellant fysiotherapie had en dat de informatie over de pijnstillende injecties niets nieuws oplevert, dat er geen reden is om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten, dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen en dat de omstandigheid dat appellant eerder aan de hand van het ‘Functie Informatie Systeem’ (FIS) is beoordeeld en nu met gebruikmaking van het ‘Claim Beoordelings en Borgings Systeem’ (CBBS) niet van invloed is. 4. Appellant heeft in hoger beroep – daarmee herhalende hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd – gesteld dat met de verwijzing naar de overgang van het FIS naar het CBBS onvoldoende wordt verklaard waarom op de actuele datum in geding minder beperkingen aangenomen worden, dat een verklaring wel nodig is gelet op zijn verslechterde gezondheidstoestand en dat de fysiotherapie en de pijnstillende injecties niet in de beoordeling lijken te zijn betrokken. De Raad is verzocht om appellant te doen onderzoeken door een medisch deskundige. 5. De Raad overweegt als volgt. 6.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad kan zich vinden in de door de rechtbank gebezigde overwegingen en maakt die tot de zijne. Dit geldt in het bijzonder de omstandigheid dat op de datum in geding minder beperkingen zijn aangenomen. 6.2. De Raad ziet geen reden om appellant te laten onderzoeken door een medisch deskundige. 7. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B.W.N. de Waard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008. (get.) G. van der Wiel. (get.) A.C. Palmboom. KR